Inleiding, welken byna altoos een zelfde Paar, van Mannetje
en W y fje , zig byelkander houdt, Broeden
beurt om beurt: doch onder de overigen
ziet men naauwlyks, dat het Mannetje eenige
de minfte zorg voor de Jongen draagt. Men
merkt ten opzigt van de Endvogels, in ’t algemeen,
aan, datzy, hunne Eijerengenoodzaakt•
zynde te verhaten, omSpyze te gaan zoeken,
zig een goede veelheid Dons van ’t L y f pluk-
Voor ’t
opvoeden
hunner
Pullen.
In de Kat-
Uil.
Tn de Koekoek.
ken, om ze toe te dekken en voor de Koude te
befchutten. Wie weet niet, met hoe veel zor-
ge en bekommerdheid zy hunne eerft uitgekomen
Pullen van Voedzel verzorgen, en dit tot
zo lang toe, dat dezeïven genoegzaame kragt
hebben om te vliegen en zelf hun Aas te zoeken
? De Jonge Duiven zouden het Graan, dat
van natuure hard is, niet verteeren kunnen, indien
de Ouden’t zelve niet eerft inflokten, om
het te laaten week worden in hunne Krop, waar
na zy het weder opgeeven en aan hunne Jongen
overbekken.
De Kat-Uil maakt haar Neft op den top van
eenig ontoeganglyk Gebergte, en wel in dat gedeelte
, ’t welk meeft bloot gefteld is voor de
brandende Zonneftraalen, ten einde de Krengen,
aldaar aangebragt, door de hitte veranderen mogen
in een foort van Pap, welke bekwaam is tot
.Voedfel voor haare Jongen.
De Koekoek legt haare Eijeren in ’t Neft van
andere Vogels en den meeften tyd in die van de
Pimpelmees en het tVinterkoningje. Z y laat
aan
aan deeze Vogeltjes de zorg bevolen, om haa- Inleiding.
re Eijeren te broeden en de Jongen, die ’eruit
komen, op te kweeken. Men zegt, dat de
kleine Koekoeken, tot volwaiïenheid zynde gekomen
, veranderen in Roofvogelen , en dat zy,
door een overmaat- van ondankbaarheid, haare
Voedfters verfcheuren: doch dit is een Fabel,
want de Koekoek behoort uit haar Natuur niet
tot de Vleefchvreetende of verfcheurende Vogelen
(*).
De Dieren, die in ’t Water zo wel als op ’t *
Landleeven, de Viflchen en Infekten, het voordeel
miftende van gevoed te worden door hunne
Ouden, hebben ’er niettemin deeze verplig-
ting aan, dat zy hun hebben voortgebragt in
eene plaats, daar het gene zy tot hun Onderhoud
behoeven, in menigte, gevonden wordt.
De meefte Dieren komen vry fchielyk tot vol- Zorg vsn
waflenheid, en alsdan wordt de zorg van Vadertien Schep‘
Per voor * en Moeder hun onnoodig: zy waaken zelf voor Voedzel
hun eigen behoud, elk op zyne manier en vo l-deT Dieren‘
gens den aart ieder in ’t byzonder eigen. Ook
is het eene Dier vlytiger in dit ftuk dan het ander:
want de Schepper heeft, ten einde die ver-
baazende menigte van Dieren, wélke in de W e reld
huisveft, met gemak en zonder verwarring
daar inwoonen mogts, zeer wyslyk voor ieder
foort byna een byzonder Voedzel gefchikt en
hun-
(*) Zie de Uitgezogte Verhandelingen, het IV. Dèel.
bladz 10 9 , Sec.
LDset. 1 Stuk, c