Inleiding,
V e r d e e l i n g d e r D i e r e n
i n ’t A l g e m e e n .
De Oude Verdeeling in de Heilige Schrift♦ Die
van Ariftoteles is onnaauwkeurig. Algemeene
Verdeeling der Dieren door Johnfton. Verbeterde
Manier van Ray. Nieuwe Verdee-
ling der Viervoetige Dieren door Linnseus.
Andere manier van Klein. Ontwerp van Bris-
fon : deszelfs Algemeene Verdeeling der Dieren
en Rangfcbikking der Viervoetige en Wal-
vijfcben. Order van de Befcbryving der Dieren
in dit Werkt
Nuttigheid Y J Iemand zal hedendaags ontkennen, dat tot
ling. ™ eene naauwkeurige en gefchikte Befchryving
van Schepzelen, welker menigte en ver-
fcheidenheid zo verbaazend groot is, een be-
. kwaame Rangfchikking wordt vereifcht. Daar
door, naamelyk, is de Schryver inftaat, om de-
zelven in behoorlyke Orde te plaatzen, die in
eenige opzigten overeenkomen by elkander te
voegen, en die grootelyks verfchillen van elkander
af te zonderen; de Leezer, die zig in
de kennis derzelven tragt te oefenen, kan zyn
oogmerk met gemak bereiken, en een kundig
Liefhebber krygt gelegenheid, om een nieuw
ontdekt Dier op de behoorlyke plaats in te voegen
en dus de Natuurlyke Hiftorie te verryken.
In-
Inderdaad men kan zeggen, dat, in geen van de Inleiding,
drie Ryken der Natuur, de Algemeene Verdeeling ^
van een ouder Oorfprong z y , dan in de Dieren- Heilige
kunde. In het Boek der Scheppinge wordt reeds Schnft.
een kenbaare onderfcheiding gemaakt van de
Dieren. Men vindt, naamelyk, aldaar gefpro.
kenvan'Land- eii Water-Dieren, en van gevleugeld
Gevogelte, en fchoon de Water-Dieren o f
ViJJcben, zo wel als de Vogelen, aldaar onder
een gemeenen naam begreepen z y n , worden
’er de Land-Dieren duidelyk van elkander afgezonderd
tot drie Hoofdfoorten, naamelyk
van Vee, van Wild en van Kruipend Gedierte
(*).
Deeze Verdeeling, hoe algemeen ook, fchynt Deezewa»
• n 1 J* P on*
in Raat geweeft te zyn , om alle levendige aiie ievendi-
Schepzelen, behalve den Menfch, te bevatten.
Want, indien men onder de Kruipende Dieren vatten;
alle de genen begrypt, die, ’t zy met vier o f
meer Voeten voorzien, o f in ’t geheel geen
Pooten hebbende , hun Lighaam fnel of langzaam
langs den grond beweegen, zodanig dat het
meer naar Kruipen dan naar Loopen zweemt; zo
zullen alle Dieren , die op lt Drooge leeven,
onder het Vee, het Wild of Kruipend Gedierte
, behooren. Dus worden niet alléén het
Wezeltje, de Muis, Mol en Schildpad, die
weezentlyk loopen, onder de Kruipende Dieren
, geteld ( f ) , maar men vindt zelfs gemeld van
Krui-
(*; Gent fis Kap.I, vs.24. (}) LeyiiiicHt Kap.XI. vs.i^jo.
X. D iis i, I Stuk. G