I. Afdeel, kieft ’er gemeenlyb eene, die jong is, goedaar-
II. H o o f d , tig, niet driftig of geil, niet overmaatig vet of
stuk. ai te mager; welker Borften niet zeer dik gezwollen,
maar langwerpig zyn en met rgdelyke
Tepels voorzien; geevende door een zagte drukking
’t Zog met verfcheide Straaltjes uit. Men
neemt ’er liefft eene, die niet lang geleeden in
de Kraam geleegen heeft; want het”oude Zog
is te dik en vet om verdragen te worden van
een nieuwgebooren of zeer jong Kind: het
nieuwe, wederom, behoort niet aan het Kind g e -’
geven te worden dan eenige dagen na de Ver-
lofling van de Kraamvrouw , als zynde in ’t
eerft te Waterig en flaauw.
D « tyd om Na verloop van v y f, zes o f agt, Maanden, in
Voedzel te fommiSen vroeger, wordt de Maag van het
geeven. Kind bekwaam om vafter Voedzel te verdraa-
gen. Alsdan kan men het veilig Melk-Pap gee-
ven, en Vleefchnat daar Brood in is geweekt.
Over ’t Jaar zynde, geeft menze Gebak, Brood,
Eijeren en andere zagte, ligt verteerbaare Spyze.
Met Vleefch zal het beft zyn te wagten, tot dat
hunne Maag fterk genoeg is ter Verteering van
hetzelve (*). Dit moet omtrent alles in agt genomen
worden; want de Ondervinding leert,
dat veele Kinderen van jongs af zig gewennen
kunnen, tot het gebruiken van allerley gewoo-
ne Spyzen, wanneer die hun, eerft door de
Moeder o f Voedfter gekaauwd zynde, worden
in den Mond geftoken.]
De
( f) Tratttt, de Marlis PutrorumAmft. 1760*
*73
De Voortanden, die men Bot er tanden noemt, I. Afdeel»
zynde in den Menlch vier van vooren aan ie- H. Hoofdder
Kaak, komen gemeenlyk het allereerft te ^ '
, , Hetuitkovoorfchyn,
en wel op den Ouderdom van ze- men der
ven, ètgt of tien Maanden, fomtyds niet voorTaIulen•
het einde van het eerfte Jaar. Dit uitkomen, eg-
tér, wordt fomtyds zeer Vervroegd. Men ziet
meermaalen Kinderen ter wereld komen met
Tanden, die groot genoeg zyn om de Tepels
van hunne Moeders of Minnen te kwetzen: ja
men heeft volkomen uitgegroeide Tanden gevonden
in de Menfchelyke Vrugt, lang voor
den gewoonlyken tyd der Geboorte. De Spruit
der Tanden is vooraf begreepen in het Holletje
en bedekt met het Tandvleefch; aangroeijende
fchiet zy Wortels in den bodem van het Holletje
en verlangt zig naar het Tandvleefch toe. Het
lighaam van den Tand drukt allengs tegen dit
Vlies, en rekt het tot dien trap uit, dat het
breekt en fcheurt om den Tand door te laaten.
Deze Operatie, fchoon natuurlyk, volgt de Pynlykheid
gewoone Wetten niet van de Natuur, die allevan Izelre*
haare Werkingen, by Gezondheid, in het Lighaam
volbrengt, zonder de minfte Pyn, ja zelfs
byna zonder eenige Gewaarwording o f Gevoeligheid.
Hier wordt een geweldige en pynlyke
pooging gemaakt, die vergezeld gaat met huilen
en fchreeuwen, en fomtyds nadeelige Gevolgen
heeft. De Kinderen verliezen aanftonds
hunne vrolykheid en lachend Gelaat; zy worden
droevig en onruftig: alsdan is hun Tand-
1, d iu , x Stv*4 vleefch