I. Afdeel. J*e uitgefpreid, ontvangende aldaar de indrukkin-
II. Hoofd- gen van ’t Geluid.
sruu. De Neus, ook wonder wel geichikt tot het
De Neus ontvangen van de Reuk. is in haar bovenfte deel
enReuk. c’ . . , . „ . ,
hard en Beemg, in het onderfte zagt en Kraak-
beenig. Door een Middelichot wordt zy in twee
Holligheden verdeeld , die opwaards gaan naar
’t Zeef been, nederwaards naar de Keel. Bovendien
hebben degroote Boezems o f Holligheden
van de Kaak- en Voorhoofdsbeenderen gemeen-
fchap met de Neusgaten. In deeze geheele
ruimte, zo wel als in de holletjes van het Zeef-
been en de Spongieuze Beentjes, is 'het Snotvlies
verfpreid , daar de Vezelen van de Reukzenuwen
in leggen. Hoe aandoenlyk dezelven
zyn, blykt uit het Niezen, en de Verkoudheid
maaktze tot ruiken Romp , ja dikwils geheel
onbekwaam.
De Smaak De Zintuigen van de Smaak en ’t Gevoel
en ’t Ge- yerfchillen zeer weinig.. Beiden beftaan zy eenvoudig
, naar ’t fchynt, in de Aandoenlykheid
der uiterfte Zenuwtepeltjes op ’t aanraaken der
Lighaamen of Vogten. Maar het Zintuig van
de Smaak heeft alleen plaats in den Mond, en,
zo men thans door Proeven meent verzekerd te
zyn, in de Tong alleen (* ) , niettegenftaande
. het oude Denkbeeld, dat het Gehemelte de zoetigheid
der Spyzen fmaakte. De overige deelen
der Mond en Keel, inzonderheid de Lippen,
heb-
(*) Haller. Trimt Lint* PhyfiologU. pag. 233.
hebben egter van fcherpe en famentrekkende 1. Afdeel.
Stoffen ook Aandoening, zo wel als de Tanden II. Hoofd-
van ’t Zuur. ’t Gevoel is over de geheele HuidSTUK'
verfpreid , doch met de toppen der Vingeren
voelen wy het naauwkeurigfte. Sommigen hebben
daar zulk een fyn Gevoel, dat zy zelfs de
koleur van een Voorwerp kunnen'onderfcheiden.
De Tepeltjes van de Tong zyn grooter en zag-
ter dan die van de Huid, altoos vogtig en daar
door tot dat fyn foort van Gevoel, ’t welk mep
Smaak noemt, bekwaam. Verlcheide Beeften,
wien het ten uiterfte noodig was, de goede uit
de fchadelyke Kruiden te fchiften, hebben langer
Tepeltjes en een fraaijer famenftel van Tong.
De Tong is niet alleen het Werktuig van de De Spraak.
Smaak, maar ook het voornaamfte Spraaklid,
gelyk het Strottenhoofd van ’t Gezang. Met
den Mond open, zonder de Tong te bewee-
gen, kan men Geluid en verfcheiderley Too-
nen maaken, doch niet Ipreeken. De gefteld-
heid van het Strottenhoofd, van de Keel en
Borft, maakt de Stem fyn en zagt, of grof en
heefch, gelyk in de Verkoudheid blykt. Alle
Klinkletters o f Vokaalen kunnen in den Mond
geformeerd worden, zonder behulp van de Tong,
doch tot de meefte Medeklinkers moet zy tegen
de Lippen, Tanden o f eenig ander gedeelte
van den Mond, aangeflagen worden. Uit het
gebrek van oefening in deezen fjpruit de onbe-
valligheid der Spraak van de Wilden en andere
vreemde Natiën,