I.A fdeel, kander afgefcheiden zyn; dikker en digter by-
I. Hoofd een gevoegd in de koude , dan in de heete Landen.
Deeze Hairtjes zyn fomtyds tot Prikkels
famengegroeid, gelyk aan den Egel enhetSte-
kel-Varken: de Prikkels verbreed tot Schubben,
aan het Schubdier; de Schubben tot een Schild
famengegroeid, aan de Armadil. Het Hairigbe-
kleedzel is in fommigen met een naad onder-
fcheiden, gelyk in de Honden en Paarden, die
lang uitgroeit in de Paarden en Varkens. De
Waterdieren zyn naakt gelaten ,• op dat zy niet
nat zouden wordenbehalve die genen, welken
’t noodig is nu en dan op ’t drooge te komen.
Daarenboven is het Aangezigt dikwils met Wratten,
de Lippen met Knevels, de Kin met een
Baard voorzien, gelyk in denMenfch, de Aap
en Geit; als ook de Pooten niet zelden met Eeltige
Uitwallèn.
H«h Sfeun- Tot Steunzel en Werktuigen van beweeging,
fn . om vaardiger en fnelder te kunnen loopen»in ’t
gen van be- vlieden voor den Vyand of in ’t najaagen van
veegwg. prooy 3 hebben de Land-dieren, die
Zoogende zyn , behalve den Menfch, vier Pooten
, waar vafi de voorften met Palmen zyn voorzien,
en'fomtyds, als een Hand, met een afgefcheiden
Duim verdeeld: de agterpootenmet
Voetzoolen, om met meer kragt voort te gaan,
a i deeze Pooten zyn o f gepalmd, met Vingeren
door een Vlies famengevoegd, om te zwemmen
; of gefpleeten, met van een gefcheiden
Vingeren, om gcmakkelyker te loppen; o f op
Koo-
Koot en ruftende, om valter te Haan, gelyk in den 1. A fdeed.
Menfch en Beer. Maar, omniet door ’t vlug-I. Hoofd.
ten aan harde Steenen af te flytcn, zyn zy o fSTUK'
met een digt bekleedzel gelaarsd, als in de Haa-
zen, witte Laplandfche Voffen en Luijaards,
o f de Vingers zyn met Hoeven als Schoenen ovcr-
tobgen, gelyk in het dubbel gehoefde Vee en de
Varkens, die ook, bovendien, met Kooten voorzien
zyn; of geheel on gefpleeten als in de Paarden.
Aan de Handen zyn dikwils platte ronde Nagelen
, gelyk in de Menfchen, Aapen, enz. De
Roofdieren, in tegendeel, hebben Vingers met
Elsagtige Nagelen gewapend, om hunne Prooy .
te vatten,, te verfcheuren, en in den grond te kunnen
graaven. . De Vliegende onder de Zopgen-
de Dieren verheffen zig in de L u g t, door middel
van hunne uitgebreide Handen die gepalmd
zyn, gelyk de Vledermuizen , of zweeven’erop
met een Vlies, dat zy tuffcheh de Voor en Agterpooten
uitfpannen, gelyk de vliegende Kat,
Inkhoorn en Hond. Anders is het, met de Waterdieren
van deeze Klalfe, welker Armen aan
de zyden van hun L y f zyn ingetrokken en de
Dyën van agteren famengegroeid, maakendeeen
Staart die Waterpas legt; gelyk de Walvis-
fchen, Dolphynen, enz.
Sommigen der Zoogende Dieren zyn , be- H Tornen
halve de Nagelen o f Hoeven , gewapend meten Tanden.
Hoornen , in’tHoofd ingeplant: die zonder holligheid
zyn en altyd blyven, gelyk in den Rhi-
noceros, o f met takken , Jaarlyks vernieuwd
I . D t u , i Stuk» wor