Inleiding Gevoeligheid wel weezendyk onderfcheiden zy
van de Ge- van de Aandoenlykheid voor Prikkeling: zomoet
y0*^Én}ti ^ ze8Sen : Ja zeker! Door de Gevoeligheid *
litas ' wordt verdaan de Aandoening welke een der v y f
uiterlyke Zinnen, het Gevoel naamelyk, heeft
van allerley Aanraaking, ’t zy vermaakelyk of
pynlyk, en bygevolg iets dat betrekking heeft
t Trrita- op de Redelyke Ziel. Door Aandoenlykkeid f
hlnat ^je geweeging, welke, zonder dat de Redelyke
Ziel daar van iets gewaar wordt, door in- of uitwendige
Oorzaaken, in de Lighaamsdeelen,’die
tot het Leven behooren, wordt verwekt. Wié
zal ontkennen , dat de Verteering der Spyzen,
de Chylmaaking en de Omloop des Bloeds, zo
wel als de Bereidingen en Affcheidingen der Vog-
ten: om kort te gaan, alle Natuurlyke Werkingen
byna, gefchieden zonder dat ’er de Redelyke
Ziel gevoel van heeft. Ook merkt men
aan, dat de Gevoeligheid in Menfchen zeer veel
afhangt van de gefteldheid van den Geeft. Hebben
niet de Menfchen, die in gt Vefftand geraakt
o f krankzinnig geworden zyn, veel minder Gevoel
van P yn , Koude en andere Ongemakken,
dan zy te vooren hadden?
Overeen- j)us de Eigenfchap befchouwd hebbende, die
DieTen met het voomaamfte onderfcheid fchynt te manken
de Planten. tujjchen de Dieren en de Plantgewaffen in ’t algemeen
; zo gaan wy voort , om te onderzoen
ken, welk een verfchil tuffehen beiden zy in het
Lighaamsgeftel. Immers de Dieren worden
mceftal door Kruiden en Vrugten des Aardryks
gevoed
gevoed en onderhouden: zo dat derzelver Va- Inleiding-
fte en Vloeibaare deelen minder verfchillen moeten
in natuur, dan wel in trappen van volmaaktheid.
De Verrotting doet de Dieren , zo wel
als de Planten , tot Aarde wedërkeeren en de
vlugge Deelen in de Lugt verfpreiden, waar uit
zy wederom, met Regen, Mift en Daauw,- op .
>t Aardryk nedervallen en tot Voeding ftrekken
voor een nieuwe teelt van Schepzelen.
Maar een nog grooter overeenkomft heeft
plaats in het Lighaamsgeftel der Planten en Die- haamsge-
ren. Immers, gelyk de Planten hun Voedend
Sap uit het Aardryk trekken door haare Wortelen
, zo hebben de Dieren inwendig een foort
van Wortelen, de Vaten naamelyk, die de Vog-
ten inzuigen uit het kanaal der dunne Darmen.
Deeze Eigenfchap vindt men ook in die leven-
, 'dige Schepzelen, welker aart is gehegt en vaft gegroeid
te zyn aan eenig ftuk Houts, Steen o f
ander Lighaam, gelyk de Moffelen , Oefters,
Koraalen, Polypen en andere Plantdieren,' zyn-
de in een harde Schaal of Schulp beflooten.
Want deeze Schaalagtige dekzels worden wel,
zo lang het Dier leeft, door Vaatjes, tot dit einde
alleen gefchikt, uit het Lighaam, dat ’er in
vervat is , zelf, gevoed en onderhouden tot ee-
ne geregelde aangroeijing; maar het Dier zelf,
binnen deeze Schulp verborgen en daar aan gehegt
, neemt tot zynen Mond de Spyze in,
en houdt dezelve in de holte van zyne Darmen,
alwaar zy verder, door de Werking der Inge-
I, Deel, i Sivk., W3I1-