Inleiding. Ia de derde Klaffe heeft de Autheur die Die-
Mi ren geplaatft, waar van het Lighaam met Plui-
lAires. men bedekt, de Bek Hoornagtig is j hebbende
twee Wieken en twee Pooten, gemeenlyk Vogelen
genaamd. Z y hebben Bloed en twee
Harts-holligheden, doch zyn Eijerleggende.
IV. De vierde Klaffe beftaat uit zodanige Dieren,
Dieren. welker Lighaam naakt van Huid en Viervoetig
M^ptUia. is, o f met Schubben bedekt en Viervoetig o f
zonder Pooten. Z y ademen altemaal door de
Longen, en hebben Bloed, doch hun Hart heeft
maar ééne Holligheid. Van fommigen deezer
Dieren brengen de Wyfjes levendige Jongen
ter wereld; de overigen zyn Eijerleggende. Alle
deeze Wyfjes nogthans hebben Eijeren, maar
de broeding gefchiedt in fommigen binnen het
Lighaam van de Moer, die dan de uitgebroede
Jongen uitwerpt; in de anderen buiten het Lighaam,
gelyk met de Vogelen. Alle deeze Dieren
worden van den Heer Brisson Begreepen
onder den naam van Kruipende Dieren.
V. Zyn vyfde Klaffe vervat de Dieren die Kraak-
Vimien *en' beenagtige Vinnen hebben en Adem haaien
PifiesCar-doov open Gaten, die tegenover de Kieuwen
u zyn_ Z y hebben Bloed en leeven altoos in ’t
Water: van fommigen hunner zyn de Wyfjes
Jongenbaarende, van de anderen Eijerleggende,
doch altemaal hebben zy Eijeren, welker uit-
broeding in de eerften gefchiedt binnen, in de
anderen buiten het Lighaam. Alen kan ze noemen
Viffchen met Kraakbeen-Vinnen.
Ia
In de zesde Klaffe vindt men de eïgentlyk ge-iNLRIDING.
„aamde V .sschex, welker Vinnen betam uit ^
Beentjes, en die op de Kieuwen beweeglyke pif(^
dekzels hebben, uit Beenagtige deelen famenge-
fteld. Alle deeze hebben, zo wel als de voor-
gaanden, Bloed, en leeven altyd in ’t Water.
De Wyfjes zyn byna altemaal Eijerleggende,
' doch zy hebben by uitftek kleine Eijertjes, daar
men den naam aan geeft van K uit..
De zevende Klaffe begrypt zodanige Dieren,
die Sprieten aan den Kop, en ten minften agtdieren.
Pooten hebben, en welker Lighaam omkleed is
friet een Schaal of Korft, die ’er van zelf afgaat
, wanneer zy, door de aangroeijing van het
D ie r , te klein wordt, om hetzelve langer te
bevatten , en dan wordt een dergelyk nieuw
overtrekzel om hetzelve voortgebragt. t welk
men verwiffeling van Huid of rui jen noemt. De
Heer Brisson geeft aan deeze Klaffe den naam
van Schaaldieren.
De agtfteKlaffe beftaat uit alle'de zodahigen, Vm.
die verfcheide Geftaltewiffelingen ondergaan,_
voor dat zy den trap van volwaffenheid bereiken
: dat i s , die onder een andere Gedaante
gebooren worden, dan zy in ’t vervolg moeten
krygen. Het is niet, dan na het ondergaan van
de laatfte Geftaltewiffeling , dat zy in ftaat
zyn tot vermenigvuldiging van hun Geflagt.
Alle deeze verfcheiderley Dieren hebben, voor
hunne laatfte Geftaltewiffeling , veele Lugt.
ftippen * of Werktuigen tot Ademhaaling, en, na * stigmata