I, Afdeel, ren grootelyks verfchillen. Aristoteles , Plï-
iv .hoofd. Nius en Galenus zeggen, datderzelverinwendige
deelen volmaaktelyk met die van den Menfch
overeenkomftig zyn. Anderen, in tegendeel,
verzekeren, dat, hoe gelyk de Aapen uitwendig
aan de Menfchelyke gedaante zyn, zy inwendig
zo zeer daar van verfchillen, dat men naauw-
lyks onder de Viervoetige Dieren één vindt,
welks Ingewanden minder naar die van den
Menfch gelyken. Miffchien zullen zy een
ander Soort van Aapen.bedoelen dan de eerften.
Immers wy hebben gezien dat de Böfch-Menfch,
die van fommigen ook onder de Aapen geteld
is geworden, de Ingewanden met die van den
Menfch weinig verfchillende heeft. De Fran-
fche Akademilten , die vier kleine Aapen of
Meerkatten , geopend hebben, merken aan (*),
dat ’er meer andere.Dieren zyn, welker Ingewanden
zo veel naar die van den Menfch gelyken
als in hunne Aapen, dan ’er zyn, die uitwendig
zo veel, als deeze Aapen, overeenkomen
met de Menfchelyke gedaante.
B lasius, ’t is waar, heeft een volkomene
Ontleedkunde uitgegeven van dit Dier, en jn de
Verzamelingen der Natuur-Onderzoekeren van
Duitfchland vindt men ’er eene, die veel
minder uitvoerig is; doch ik zal hier alleen by-
brengen ’t gene ons van de gemelde Akademis-
' .ten
(*) Déscript. iStnatom. de deux Sapajous C5° deux lustres
Guenons, dans les Ourrages advptéz. Tom. L
ten önderrigt wordt. Zy geeven ecrfï een uit. VA m m .
Wendige Befchryving van hunne vier Aapen , IV Hoofd-
die niet meer dan veertien Duimen lang waren
Van den top des Hoofds tot aan het begin van
<te Staart , welker langte was twintig Duimen.
Drie derzelvcn, dat Mannetjes waren, hadden
het Aangezigt p la t; de vierde , een Wyfje»
was lang van Snoet , omtrent gelyk de Bolog-
ïieefche Hondjes.
Deeze Meerkatjes, zeggen zy , verfchildeo Uitwendige
weinig dan in de koleur van ’t Hair, en kwa-
men nog in verfcheide andere Omdandighedea haams.
overeen, die gemeen'zyn aan byna alle Aapen.
j. Zy hadden Hairtjes*aaniedèrOoglid, ’twelfc
A risto te le s aangemerkt heeft den Aap byzoi>
der eigen te zyn , onder de Viervoetige Dieren:
doch deezeOoghairtjes waren, gelyk dieSchry-
ver ook zegt, zo Fyn, dat men ze naauwlyks kon
zien. 2. In ieder Onderkaak vondtmen weder-
zyds een Zak of Beurs, waar in deeze Dieren
gewoon zyn te bergen ’t geen z y bewaaren wil-
len. 3- De Tanden waren wit, en aan Meo-
fchen Tanden gelyk, uitgenomen de Hoektanden,
Welken zy zeer lang hadden in de beide
Kaaken, doch zonder punten, en niet van de
Snytanden verlchillende, dan door hunne fmal*
heid en langte. 4- De; Voor- _ en Agterpooteé
waren, gelyk in meelt alle Viervoetige Dieren,
aan ’t end gelyk aan'elkander p zynde de Vingeren
der Voeten zb lang als cjie her Handen;
l.OxÜ x Stuk. Bb 2 ’t welk