I. Afdeel. Verwonderlyke Zaaken } inderdaad , ja die
IL Hoofd- byna ongelooflyk zyn , worden ’er verhaald
STUK’ van de fnelheid der Wilden in het loopen.
wen doen Ondertuiïchen is ’t zonderling , daar de Vrou:
het Werk wen onc]el. de befchaafde Natiën, als zwakker
bv de Wilden.
van aart zynde dan de Mannen , met reden
van den zwaarften Arbeid worden verfchoond,
dat dit Volk hunne Vrouwen byna al het
Werk laat doen. Z y zyn het die ’t Land
bouwen , de Vrugten inzamelen en voor de
Huishouding zorgen ; terwyl de Man luy én
ledig in zyne Hut blyft leggen, komende daar
niet uit, dan om te Jaagen o f te Viïïchen, of
om uuren agtereen, in een zelfde Poftuur, o-
verend te blyven ftaan. Dit Volk, naamelyk,
weet alleen van ftil liaan en hard loopen, niet
van wandelen; en ’èr is niets, dat hun meer
verwondert, dan ons in een, regte lyn te zien
voortgaan en dan weder den zelfden W eg terug
komen, verfcheide maaien agtereen: zy kunnen
niet begrypen waar toe die noodelooze bewee-
ging llrekt en befpotten ons over zulk een onnutte
bezigheid.
Verval van Alles verandert in de Natuur, allesverwisdenMenfchfe}
t Van gedaante; door Ou- alles vergaat. Het Lighaam r 1 .
derdom. van den Menfch is niet zo dra gekomen tot
den top van zyn Volmaaktheid, of het begint
te
(#) Sommige Verhaalen zyn 'er, ’riswaar, van Men-
fchen, 'die in den tegenwoordigen tyd 140, iyo.en meer
jaaren zouden geleefd hebben; dochdeezeBerigtenfchynen
te vervallen. Dit Verval is in ’t eerll onge-1. Afdeel.
waarwordelyk, maar openbaart zig eerlang Zon- II. Hoofd-
neklaar. De Vliezen neemen den aart aan vanSTUK*
Kraakbeenderen, de Kraakbeenderen veranderen
in Been; de Beenderen worden harder, de Vezelen
llyver; de Huid wordt droog en rimpelig;
het Hair wordt grys; de Tanden vallen uit,
het Aangezigt verheft zyn Schoonheid, en het
Lighaam wordt krom. De eerfte blyken van
deezen ftaat doen zig dikwils voor het veertigfte
Jaar bemerken; zy neemen trapswyze doch vry
langzaam toe, tot de zeftig Jaaren, en dan fnel-
ler tot de zeventig; wanneer de Gebreken des
Ouderdoms zeer blykbaar zyn en geduurig aan-'
wasfen, wordende van de Stok-oudheid gevolgd,
en de Natuurlyke dood doet doorgaans het Leven
eindigen , omtrent de tagtig of negentig en
voor de honderd Jaaren. [Zeer veele Menfchen,
’t is -waar, bereiken den hoogften trap van Ouderdom
vroeger, en zyn reeds op hun zeven-
tigfte Jaar afgeleefd; maar anderen, wederom
komen tot ver over de honderd Jaaren. Men
heeft ’er gezien die één en een vierde Eeuw
bereikten, zynde niettemin nog fterk en gezond
tot aan hunnen dood (*).]
. Aangezien de Beenderen en Kraakbeenderen „
. DeVrouniet
alleen, maar ook de Spieren en andere zag- wen, die
te
nen wel nader onderzoek te vereifchen. Men heeft Voorbeelden
gezien van Menfchen dié zig veel ouder opgaven
dan zy waren , om de een o f andere reden,
X. D kei. i Stuk. N 4