Inleiding.
Aanmerkingen
op
’t Gevoelen
van Leibnitz.
f Spontanéité
„ is dan Natuurlyk dat het Dier, altoos leven-
„ dig en gewerktuigd zynde geweeft, (gelyk
„ Menfchen van een zeer doordringend Vernuft
,, beginnen te erkennen,) ook altyd zodanig
„ blyve. En, dewyl ’er dus geene eerfte Ge-
„ bootte noch t’eenemaal nieuwe Voortbren-
„ ging is, van de Dieren; zo volgt dat ’er ook
„ geen volftrekte Ondergang , Vernieling o f
„ Dood, plaats heeft, genomen in de ftriktfte
„ bepaaling van de Overnatuurkunde, en dat ’er
,, bygevolg, in plaats’ van de Verhuizing der
„ Zielen, maar eene Gedaantewijfeling gebeurt
j, van een zelfde Dier, naar dat de Werktui-
„ gen verfcheidelyk geplooid en meer o f min
,, ontwikkeld zyn.”
Men ziet klaar, dat dit Gevoelen, van dien
grooten Philofooph, de Ziel der Beeften geheel
Werktuiglyk maakt. Alles, zegt h y , komt haar
voort uit haar eigen Grond, door eene volmaak-
te vanzelvigheid f ten opzigt van haar zelve,
en, niettemin , door eene volftrekteovereenkom-
ftigheid met de dingen buiten haar. Waar uit
volgt, dat zy Honger of Dorft zoude krygen
op zulk en zulk een Uur, al ware ’er geen ander
Lighaam in ’t Heelal. Hy verklaart zyn
denkbeeld door twee Slinger-Uurwerken, die
volftrekt overeenftemmen : zo dat hy onder-
ffcelt, hoe, volgens de byzondere Wetten, die
de Ziel doen werken, zy Honger hebben moet
op zeker Uur, en hoe, volgens de byzondere
Wetten, die de beweeging van de S toffe regelen,
len, het Lighaam, dat met deeze Ziel veree- Inleidinc.
nigd is, op ’t zelfde Uur eveneens moet ge-
fchikt z y n , als hetgefchiktis, wanneer de Ziel
Honger heeft. Volgens hem fchyiit de Ziel te
bcftaan in eene inwendige werkzaame Kragt,
aan de Formen der Lighaamen medegedeeld:
maar hoe weet deeze Ziel ’t vervolg der Werkingen
die z y voort moet brengen ? Een Hond
by voorbeeld, met fmaak eetende, wordt met
een Stok geflagen: hoe komt de Ziel van dien
Hond, op dat oogenblik, in ftaat om, met het
Lighaam ovcreenkömftig , een geheel andere
Aandoening te hebben ?
■ Onder Hedendaagfchen, die zig verbeeld heb- Gevoelen
ben, dat zelfs de Dieren met Reden begaafd wa-^-,
ren, is Salmasius te tellen, die fchryft, dat hy een
geheql Boek met Voorbeelden tot bewys zou kunnen
opvullen. De genen, die voor de Stelling van
JUSTINIANÜS zyn , welke G rotius verworpen
heeft, dat het Natuurlyk Regt zig niet alleen tot
den Menfch, maar tot alle levendige Schepzelen,
die in de Lugt, op den Aardbodem en in de Zee ge-
boor en voorden, uit ft rekt, grondveften zig op dat
Gevoelen; die’er tegen zyn, ontkennen het. D e Vu
vermaarde Doktor W il l is fchryft, in zyn Werk r ‘ W t l h s '
over de Ziele der Beeften (*), aan dezelve een
zoort van Redeneering * toe. Hy beweert, dat zy * RathcU
famengefteld is uit Werktuigen, en dat zy de ge-MHm
daante en grootte heeft van ’t Lighaam, daar zy in
huis-
(*) De minima Brutorum.
I I. Deei, i Stuk, A 4