t Afdeel, ook tot zulk een gebruik dient. Dit Lighaamp-
II. Hoofd- je *is het, dat men, verduifterd of ondoorfchy-
STUK* nende geworden zynde, in het ftryken van de
Staar met een Naald plagt neder te drukken,
doch dat men nu, volgens de nieuwe manier
van Oogligting, door eene Opening in ’t Hoornvlies
en in dat Kasje gemaakt, met enkele drukking
op den Oogbol daar uit doet fpringen.
Het Gezigt. Dewyl nu,-zonder dit Kriftallyne Lighaam,
de Menfch ook kan zien, zo blykt, dat hetzelve
niet volflrekt tot het Gezigt vereifcht
wordt; maar om volkomen duidelyk te Zien is
het noodig. Het Gezigt, naamelyk, kan ver-
fcheide Gebreken hebben, die egter den Menfch
niet blind maaken. Dus zyn ’er die niet van na-
by, anderen die niet van verre kunnen zien:
het eerfte is aan Oude Lieden en aan Vaarends-
gezellen gemeen; het andere aan de genen die
ve el, gelyk men zegt, met de Neus in de Boeken
zitten. Deeze laatften moeten dikwiis het
Voorwerp nader aan zig hebben dan op den afftand
van omtrent een Voet ,’t welk de maat is van
’t volmaakt Gezigt Zy kunnen ook geen fterk
Licht verdraagen en knypen hunnen Oogappel
meer toe dan andere Menlchen. Een hulpmiddel
voor hun is, dat zy Brilglazen gebruiken,
die een weinig uitgehold zyn , ’t welk maakt
dat zy op een verder afftand kunnen zien, en
hunne Oogen , in ’t leezen, minder geweld
aandoen; waar door, gelyk men zegt, het Gezigt
verfterkt wordt.
‘ Maar, wat is de reden van het duidelyk Zien? I. Afdeel,
De bekwaame afftand, alleen, is daar toe nietII.Ho o f d -
genoegzaam: het Voorwerp moet zodanig voor 1
ons Oog geplaatft zyn, dat deszelfs Beeld oplyltZien.
die plaats valle, daar de Ziel ’er eene volmaakte
Aandoening van heeft. Zien wy met een
Oog o f met beide? Zeer dikwiis met één, en
dit wel meeft met het regter Oog; doch, het
andere te hulp neemende, ziet men meer Voorwerpen
, men zietze klaarder en onderfcheidt
meer punten van een zelfde Voorwerp. Van
den afftand kan men met één Oog geen oordeel
vellen. Men verhaalt dat fommige Menfchen,
onder de heete Lugtftreek in Afrika en Amerika,
by Dag blind zyn en by Nagt zien: anderen
hebben geen Gezigt dan met een zeer
fterk Licht, gelyk veele oude Luiden, die by
Avond en in ’t donker geheel blind zyn. Menfchen
j, die Maanden agtereen gezeten hebben # !
in donkere Gaten, daar zy het Licht geheel
miflen, krygen allengs een bekwaamheid om in
den duifter te zien, ja te leezen; doch, daar
weder uit komende, zyn zy Stokblind en moe-;
ten van langzaamerhand zig aan ’t Licht gewennen.
Befpeuren wy niet dagelyks, hoe veel
het kort verblyf in een donker gemaakt Vertrek
vermag, om ons Dingen te doen zién, die even
te vooren ons volftrekt onzigtbaar waren ? Dit
alles hangt derhalve enkel a f , van eene fchie-
lyke of langzaam?, eene veranderlyke of by-
blyvende gefteldheid in het Oog, en wel voor