ftiger daar to e , dan een naauwkeurig Onderzoek der
Schepzelen, uit welken de eeuwige Kragt en Godlyk-
lykheid-van ’t Opperwezen van de grondlegging der
Wereld aan, zo de Heilige Schriftuur ons leert, wordt
gekend en doorzien.
Ook vindt ieder een, die zig met een kundig O o g ,
dat met de noodige Werktuigen is gewapend, op de
befchouwing der Schepzelen toelegt, zyne moeite ry-
kelyk vergoed, door ’t vermaak, dat hem zulks toebrengt.
Hoe Haat hy verbaasd, dat de kleinde Schep-
zeltjes, die de Gemeehe Man veragt, vertreedt en
zyner opmerking on waardig oordeelt, de kondigde
Werkdukken, van Menfchen Handen, ver te boven
gaan ? Hy vindt ’er een Samenweefzel, welks fynte, hoe
naauwkeuriger befchouwd, hoe fraaijer zig vertoont:
een Stoffe die in luider, in kleuren én in aardigheid,
geen weergaa heeft: een Lighaamsgedel 't welk door
de vlugheid zyner beweegingen onnavolgbaar is : om
kort te gaan, hy oordeelt dat de kleinè Wereld, in haare
kleinheid, meer Wonderen bevat dan de groote!
Voeg hier by de nuttigheid, welke het onderzoek
der Schepzelen aan de Samenleeving toebrengp. Wat
een Licht heeft niet de Ontleedihg van levendige D ieren
verfpreid over ’t Gedel en de Werking der in- en
uitwendige deelen van tx Menfchelyke Lighaam ? Mek
welk een Schat van Geneesmiddelen heeft de Kruidkunde
ons verrykt ? Hoe groot is het gebruik der Aarden,
den, Stèenen, Metaalen en andere Mynftöften? Ja^
w e lk een dicnd trekken niet de Konden en Handwerken
uit alle de drie' Ryken der Natuui ?
Deeze o f dèrgelyke bedenkingen hebben- al van
ouds eenige voornaame Mannen aangefpoord, om de
N atuurlyke Historie , uit al hun Vendogen, te bevorderen.
'Arïfloteles boezemde den Grooten J le x a n *
der zulk een ludin tot die Weetcnfchappen, datdee-
Ze Vorft den Wysgeer eenige duizend Menfchen toe-
fchikte, om onder deszelfs beduur daar aan te aibei-
d en ; waar uit een Befchryving vah Natuurlyke Zaa-
ken gefproöten is , in vyftig Boekdeelen vei vat. P li -
fiius verzamelde alles wat de Schepzelen op den' ge-
heelen Aardbodem betrof, Zo uit de Werken vahdee-
Zeh Natuurkenner, als van andere Grickfche Schiy-
vers; zo dat men by hem al de merkwaardige Waar-,
neemingen vindt, welken ons de Aloudheid daar omtrent
heeft nagelaten, doch, dat te beklaagen is, zodanig
met Fabelagtige Midöfiën en onnaeuwheuiige
Befchryvingen ingewikkeld, dat men by geen móog-
iykheid het Waare daar uit fchiften kan.
' Na dèeze Schryvers is de N atuurlykê Historie,
'geduurende een reeks van Eeuwen, byna niets gevorderd.
Aldrovandus was de eerde, die haar in t end
^ter Zediende Eeuw herlccven deedt , doordien hy
een Verzameling maakte van alle "Zeldzaamheden der
Natuur, die te bekomen waren •, waar van het Kabinet