Inleiding. tot de eerften, zo hy zig verbeelde, alle Viervoetige
Dieren, tot de laatften, de Vogels, Vis-
fchen en Infekten. Deeze Regel is vry algemeen,
doch zy heeft haare Uitzonderingen, de-
wyl ’er Viervoetige Dieren zyn die Eijeren leggen
, en onder de Viflchen en Infekten zodani-
gen, die levendige Jongen voortbrengen; gelyk
er ook zonder Pooten gevonden worden, die
dit doen; by voorbeeld de Adder.
*Seling.~ Tot de Onderdeeling van de Viervoetige Dieren,
nam Aristoteles de Kenmerken van de
gelleldheid der Hoeven, Klaauwen of Vingeren
van de Pooten , en ftelde overzulks drie Soorten;
teweeten met harde ongefpleeten Pooten,
dat is met Nagelen o f Klaauwen van één Stuk
voorzien, hoedanigen men Gehoefde Dieren
noemt: gelyk de Paarden, Ezels, Olyphanten,
Eenhoornen, enz. Een andere Soort was met
gefpleeten Pooten , gelyk de Schaapen , Geiten,
Herten, Zwynen, enz. De derde Soort
, was van Dieren , die gevingerde Pooten o f
Klaauwen hebben, welken hy wederom in twee
Soorten onderfcheidde, naar dat z y , gelyk de
meeften doen, levendige Jongen voortbrengen,
o f Eijeren leggen, gelyk de Vorfchen en Krokodillen.
De Robben en Walruffen werden
van hem geteld onder de Viflchen.
Onnaauw' . Deeze Verdeeling heeft eenigen Grond in de
derzelve!^ Heilige Schriftuur, alwaar de reine Dieren van
de onreine onderfcheiden worden aan de in
tweeën gefplitfte Klaauwen, en aan het her-
. kaanin
’t Algemee n. ioi
kaauwen der Spyzen (* ) : doch weinig heeft Inleiding.
zy tot duidelykheid geftrekt in de Befchryving
der Dieren van deezen Philofooph, die de Soorten
en Gcflagten verwardelyk en gantfeh onvol.
komen affehetft, zo dat het naauwlyks doenlyk
is te bepaalen, welk Dier van hem befchreeven
worde. Na hem is de Dierenkunde niet naauw-
keuriger behandeld, en Plinius , die zig meeft
op de Huishouding der Dieren toeleide, fchynt
geen Oogmerk gehad te hebben , om eenige
Order te houden in zyne Befchryving derzelven.
Egter fpreekt hy van eene Rangfchikking der Infekten,
zeggende dat fommigen gewiekt zyn,
gelyk de Byën, anderen met en zonder Vleugels
gelyk de Mieren, anderen wederom zonder
Wieken en zelfs zonder Pooten ( f) .
Deeze Schryvers , niettemin, hebben d e p ^ M - g y
grond gelegd van de Dierenkunde, die na hun-s chryvers.
nenLeeftyd, verfcheide Eeuwen lang, in den
zelfden Haat bleef, tot dat, nu ruim tweehon- -
derd Jaar geleeden, Gesnerus, dien men den
Plinius van Duitfchland noemt, wederom eene
Algemeene Befchryving der Dieren ondernam,
volgende egter de Verdeeling der Ouden. Be-
lon en Rondeletius , die voor hem fchreeven,
de een over de Vogelen, de ander over de Vis-
fchen, hebben zig gehouden aan de Algemeene
Verdeelingen. Aldrovandus heeft meerendeels
de Manier van Aristoteles gevolgd.
JOHN-
(*)Z«wV/’f»jKap.XI.vs.3. (f)Hifi A^I.Libr^I.Kspl».
1 . D&.U , i Stuk. O 3
M l
B
* 1