Inleiding, tuigd Lighaam * , waar in dc Schepper ze ge-
*£«»•ƒ>«« er-plaatft hadt. Dus heeft dan, van den aanvang
ganijatum ^cr w ercld a f, allccnccnc geduurige Gedaan-
j Trwsfor-tewiffelit/g f plaats, die maakt dat ’er niets op'
nieuws j VOortgebragt wordt en ook, eigentlyk
gefproken, niets vergaat in het Heelal." Dus
meent liy de zwaarigheden op te loden , nakende
de. onverbeeldelyke menigten’ van Dieren,
Diertjes en allerkleinfte Schepzelen , dié dage-
lyks op den Aardkloot te voorfchyn komen en
verdwycen, zonder toevlugt té neemen tot de
X Metem- Zielverhuizing t. Zie hief >zyn eigen Woor-
Woorden In dit Geval zyn my de Hervormingen der
wits; tl " Infekt en van dc Heeren SVvammerdam , MaL-
,, pighiüs en Leeuwenhoek , de voortreff^
„ lykftc Waameemers van onzen Leeftyd, tot
„ een groot behulp geweeft,’ om te gereeder
,, toe te. liaan, dat een Dier , en alle ahderé
„ gewerktuigde Zelfftandigheid , geen begin
„ neemt, .wanneer wy het ons verbeelden, èü
„ dat deszelfs fchynbaare Voortbrenging niet
5, meer is dan eenê Omwinding en een löort
„ van Tocnceming. Ook heb ik bemerkt, dat
„ de Autheur van het Onderzoek der Waar-
^ Xecherchi . foM K5 benevens de Heeren Regis , Hart-
(ic in y6T ft G
„ sQEKER. en andere bekwaamé Luiden, niet
zeer vreemd geweeft zyn van dit Gevoelen.
„ Egter bleef ’er nog het grootfte Gefchil over,
« te
(*) Journal desSrayans. J u n y iö p y , pag.449.
te weeten, wat ’er van deeze Zielen o f For- Inleiding.
,, men worde by de dood van tD ie r , of door
„ de vernieling van den famenhang * der ge-* Indhid»
„ -werktuigde Zelfftandigheid. En dit geeft de
„ meeftezwaarigheid; dewyl he.t met de Reden
,, weinig overeenkomft Ichynt te hebben, dat
„ de Zielen nutteloos blyven zouden in een ver-
„ warde mengeling van Stoffelykheden. Dit
„ heeft my eindelyk doen befluiten, dat er
„ maar één party met reden te kiezen ware: te
„ weeten, die van het behoud, niet jlleen van
„ de Ziel, maar ook van het Dier z e lf, en van
deszelfs Werktuiglyk Geitel; fchoon de ver-
„ nieling der grove deelen hetzelve gebragt heb-
„ ben tQt eene Kleinheid, die onze Zinnen niet
,, minder ontglipt, dan degene, daar het in was
„ voor dat het gebooren werdt. Ook is ’er nie-
„ mand, die het regte tydftip van ’t Sterven kan
„ aanwyzen; want eene enkele ophouding der
,, kenbaare Werkingen wordt, in veele Dieren,
„ dikwils daar voor genomen en het is in de
„ Beeften, eigentlyk gefproken, ook mets an-
„ ders: gelyk blykt uit het weder levendig wor-
,, den f van verdronken Vliegen, die men daar
„ na onder gefchraapt Kryt begraven heeft.
„ Meer dergelyke Voorbeelden zyn ’er, die ge-
„ noegzaam aantoonen , dat ’er veele andere
„ Herleevingen zouden plaats hebben , en dat
„ die veel verder zouden gaan, indien de Men-
,, fchen in ftaat waren om het Werktuiglyk Ge-
„ ftel behoorlyk in order te brengen. ----- Het
• 1. D e i i , i Stuk. A 3 IS