I.Afdeel. t’huis komende, en het Eeten niet gereed viri-
IV.Hoofd- dende, keek den Aap zeer toornig aan, doch-
SJViL‘ deeze wift, door fpringen en gebaarden, van’t
Voorval kennis te geeven aan zyn Meefter, die
toen niet nalaaten kon daar over hartelyk te
lachen.
Aapen Doch in Afrika niet alleen, maar ook in de
in Ooftin-indiën, vindt men een menigte van Aapen;
hoewel gemeenlyk zo groot noch zo boosaartig
niet. Aan de Rivieren van Siam zyn ’er een
groot getal, die door hunne Potferyën alleen-
lyk de Voorbygangers lchynen te willen ver-
maaken. Op Java, Borneo, Ceylon en de andere
Eilanden van Ooftindie , zyn veelerley
foort van Baviaanen, Aapen en Meerkatten. De
Ambafladeur van den Czaar, te Peking in China
zyndé , kwamen ’er verfcheide Landloopers
met Aapen, die wonder konftig waren afgeregt
en dingen deeden , waar over men verfteld
moefl; ftaan. Onder anderen haalde de Aap,
uit een Korf, die met Kleederen van veelerley
Koleur gevuld was, zulk een Kleed, als zyn
Meefter hem beval, en trok het aan, bedriegende
zig nooit in de Koleur; waar na hy Grim-
maffen maakte met dat Gewaad overeenkom-
ftig, en vervolgens op den Grond o f op de
Koord danfte, tot groot genoegen der Aan-
fchouweren.
Zorgvul- De zorgvuldigheid , welke deeze Beeften
bShmtióg hebben tot befchutting van elkander, is byuit-
van elkaar flejj groot. Men kan ’er van oordeelen uit het
der, ö Ver-
Verhaal van den Baron T avernier , m zynen j . Afdeel,-
Reistogt door Indie. Van Agra komende ,. IV.Hoofd-
„ zegt h y , met het Opperhoofd der Engel-STüK*
„Tchen, die te rug keerde naar Suratte, pas-
”, feerden w y , vier of vyf Mylen van Amena^
* bad een klein Bofch , .van zulke Boomen die
” men Mangas noemt: daar zagen wy eenme-
,, nigte van groote Aapen, Mannetjes en Wyf-
jes‘} en verfcheide deezer laatften hielden
„ haare Jongen in de Armen. W y zaten elk
„ in onze Karos, en hetEngclfchOpperhoofd
„ decdt de. zyne ftil houden, om my te zeg-,
„ gen, dat hy een keurlyke Snaphaan hadt en ,
„ wekende dat ik zeer, net kon mikken, zo
„ verzogt hy my daar van de Proef te neemen
„ op een van deeze Aapen. Onder myne Die-
, naars was een natuuriyke Inboorling van het,
p, Laird, die my een teken gaf, van zulks niet
j, te waagen. Ik tragtte het derhalve dien Heer
„ af teraaden, doch vrugteloos. Hy nam zelf
„ den- Snaphaan, en doodde met éénen Schoot
„ een Wyfjës-Aap, die tulïchen twee Takken
”, uitgeftrekt bleef leggen, laatcnde haareJon-
,, gen op den Grond vallen. Op t oogenblik
„ zagen wy gebeuren ; ’t geen myn Lakey ge-
vreesd hadt. Alle de Aapen, die op deeze ^
„ Boomen waren, meer dan zeftig in t getal,
,, kwamen vol woede om laag, en vielen aan
„ op de Karos van ’t Opperhoofd, dienzybui-
ten twyfel om hals zouden gebragt hebben,
„ indien men niet fchielyk de Portieren had