Inleiding .men Jong. Dc Zalmen zyn , als zy hunne Kuit
willen fchieten, ook genoodzaakt de Rivieren op
te zwemmen, welker Water niet aangedaan is
van de Zoutigheid der Zee, maar in tegendeel door
den Afloop gezuiverd wordt. Het is niet eveneens
gefield met de Viflchen in diep Water,
welken de groote affland den Oever belet te naderen.
Deeze, naamelyk, leggen Eijeren, die
, op de Baaren dryven, en uitgebroed worden in
het Zee-Wier.
Tongbaa- Wat het Geflagt der Walviflchen aangaat,
ren_ ' deeze hebben warm Bloed, en brengen leven-
/■ 'iripttra.^gQ Jongen ter wereld; ja zy zoogen die zelfs,
o f geeven ze de Borft. De Wyfjes der viervoetige
Dieren bewaaren hunne Vrugt, by zig,
in een gemaatigde Warmte. Onder de Dieren,
die zo wel in ’t Water leeven als. o p ’t Land, zyn
’er verfcheide die levendige Jongen vóórtbrengen:
gelyk, by voorbeeld, de Adder, zeer gemeen
in Sweeden, en de Pad. De anderen, die
dit niet 'doen, leggen hunne Eijeren in plaatfen,
daar dezelve door de Warmte van de Zonnefchyn
worden uitgebroed. De Kikvorfchen en Haagdif-
fen leggen ze in Wateren, die een weinig warm
t Matrix tja , j} e Kraag- Slang f brengt de zynen in
de Mefl o f andere eenigzins warme plaatfen, en
laat ze dus over aan de zorge der Natuur , als
aan die van eene Moeder, altoos aangedaan niet
. vooruitzigt en werkzaamheid. De Krokodillen
en de Zee - Schildpad komen uit het Water, om
hunhunne
Eijeren te gaan verbergen in het Zand van Inleiding.
den Oever, daar de Zon dezelven levendig maakt.
Wat de lnfekten of gekorven Diertj es aangaat, De Voort-
1 , . T . ^ • teelingcler
demeeflen derzelven draagen de Jongen met mk!eine
hun Lighaam, noch broeden hunne Eijeren uit. Diertjes.
Nogthans zyn dit van alle Dieren de genen, die
meefl: vermenigvuldigen , en , indien hunne
grootte eenige overeenkomfl: had met hun getal,
zouden zy naauwlyks plaats voor de anderen,in de
gantfche uitgeflrektheid van ’tHeel-Al,overlaatcm
Volgens de byzondere aart, welke de Wysheid
van den Schepper hun heeft ingegeven, vermengen
zy zig in ’t honderd, de Mannetjes met de
Wyfjes. De Wyfjes leggen naderhand haare
Eijeren, niet overal zonder onderfcheid, maar
zy weeten eene plaats uit te zoeken, die van
zelve het benoodigde Voedzel aan de nieuwlings
uitgekomen Jongen verfchaffen en voldoen kan"
aan alle derzelver noodwendigheden, terwyl zy
nog zwak en teder zyn. Het wys befluur der
Voorzienigheid is in dit opzigt te meer verwon-
derlyk, aangemerkt de Moeder dikwils flerft, zo
dra zy haare Eijeren gelegd heeft.
De Vlinders of Kapellen, veele Torretjes
en Bokjes, de meefle Plantluizen, de Kermes-
Diertjes en anderen, leggen hunne Eijertjes aan
de Bladen , en ieder Geflagt o f Soort zoekt
zulk eene Plant of Boom uit, als voor hetzelve
dienftigis; zodanig, d a t’er naauwlyks Bladeren
zyn, die hunne byzondere lnfekten niet voeden;
en verfcheide van deeze Diertjes zyn ’er, die alle
1. Db.ni , i Stuk, B 5 de