I . A fd e e l . Middelfchot inzyn eigen Hartzakje geplaatft, is
II. Hoofd- een holle Spier, die men als het naafte Werktuig
STÜK* van het Leven moet aanmerken; dewyl zy het
eerfte leeft en het laatfte fterft van alle Lig-
haamsdeelen. De gedaante is eenigermaate Ke-
gelagtig, doch meer in de Dieren, alwaar het
Hart met zyn punt nederwaards geflrekt is, dan in
den Menfch, daar het met zyne zyde op het
Middelrift legt, ftrekkende de Punt naar de {linkerhand.
Daarom voelt men het in de flinker
Zyde kloppen, en het breedfte deel komt nagenoeg
in ’t midden van de Borft. In dit
t tafis breedfte en bovenftedeel, dat den Grondfteun f
van den Kegel maakt, geeft het Hart vier wyde
Vaten uit, waarvan twee behooren tot ieder
f Vmtriculi van deszelfs Holligheden § , die men gemcen-
lyk de regter en flinker, doch, met meer ei-
genfehap, de voorfte en agterfte noemt. De
gemelde vier Vaten, de wydften van het ge-
heele Lighaam, zyn twee Slagaders en twee
Aders, voor ieder Holligheid één. De Aders
hebben met de Holligheden geen gemeenfehap,
dan door middel van twee byzondere Ontvang-
#^w/c«l<*plaatfen , de Oor en * van *t Hart genaamd,
wegens haare uitwendige gedaante. Het zyn
twee holle Spieren, die het Bloed, dat zy uit
de Aders ontvangen, met kragt in ’t Hart per-
fen. Van de Aderen wordt de gene, die in de
regter o f voorfte .Holligheid komt, de Hoï-
\FmaCty* Ader f genoemd; die gene, welke met de flinker
Holligheid gemeenfehap heeft, de Long-Ader;
van
van de Slagaderen, de eerfte de Long-Slagader, f.Afdeel.
de andere de Groote Slagader Aan de opc-n. Hoofd-
ning van de voorfte Holligheid zyn in de AderSTUK^
drie Klapvliezen, wegens haare figuur D r k pm - ''Ao,t*
fige; aan die van de flinker Holligheid twee,
om gelyke reden ook de Myterswyze genaamd:
aan die in de Slagaderen van beide de Holligheden
zyn ’er drie, die deHalvemaanfchen ge-
heeten worden.
Dit Konftgeftel dient eeniglyk tot de Circu-
Jatie of Omloop des Bloeds door ’t Lighaam.
Immers de Hol-Ader brengt hetzelve, onop-
houdelyk, van alle Deden, in de voorfte of
•regter Holligheid, waar uit het, door de Long
Slagader heen, in de Longen geperft, en dan
onmiddelyk weder, door de Long-Adei, in de
flinker of agterfte Holligheid terug gebragt
.wordt. Deeze perft hetzelve, door de Groote
Slagader heen, die hetzelve brengt door het ge-
hcele Lighaam en in alle deszelfs Deden, van
waar het weder door de Aderen in de-Hol-Ader,
en dus in ’.t Hart, terug komt. Het Hart heeft,
hier toe, tweederley beweeging, de Verflap-
ping of Verwyding, enToeknyping §, o fin ’t al- § DUffole
gemeen de Klopping van V Hart genaamd, die0- W ole
ten deele wel van deszelfs aanzienlyke Zenuw-
vlegten , doch voornaamdyk ook van de Aan-
doenlykheid voor de prikkeling van ’t invlocï-
jende Bloed, fchynen af te hangen. Immers
dg beweeging van het Hart houdt eenigen tyd,
ja fomtyds Urnen agtereen, na dat het uit het
I. Deki, 1 SlVK, R 5 '