Inleiding, van de voorgaande Eeuw , een beter Geftalte
te geeven. De oude Verdeeling, in Dieren die
Eijeren leggen en die levendige Jongen vóórtbrengen,
ftondt hem niet aan; eensdeels om dat
alle Dieren uk Eijeren komen , fchoon die
Eijeren fomtyds in den Baarmoeder befloo-
ten blyven; ten anderen, om dat eenige Slangen
Jongenbaarende anderen Eijerleggende zyn.
Hy onderfcheidde derhalve de Dieren in twee
Hoofdfoorten, naamelyk in zodanigen die twee
Holligheden hebben in ’t Hart, gelyk de bekende
Hairige Viervoetige Dieren, en zodanigen,
die ’er maar ééne Holligheid in hebben,
en niet Hairig zyn, gelyk de Kikvorfchen en
dergelyken. Verder maakte hy van ’t eerfte
Hoofdfoort de Onderdeeling, naar de gefteld-
heid van derzelver Pooten, volgens de manier
van Johnston. Hy is de eerfte geweeft, die
ondernomen heeft, de Dieren van ieder Hoofd-;
foort te brengen onder hunne Geflagten en
Soorten, gebruikende daar toe verfcheide uitwendige
Kentekenen, en hy heeft daar in den
weg geweezen aan de Hedendaagfchen.
VwdeelTif In * ^ ar 1735 gaf de Heer L inn^ us de eer-
derViervoe Ifernaal t;en Schets o f Ontwerp -Tafel uit van
door0!/»-“ een §antfch nieuw Samenftel der Natuur, dat
hms. het Ryk der Dieren zo wel, als die der Planten
en Mineraalen begreep, zynde naderhand Boeks-
wyze door hem in ’t licht gegeven en veel vermeerderd.
-Hy zonderde , voor eerft, van de
Viervoetige Dieren de genen af, die maar eene
Harts-
Harts-holligheid hebben en daarenboven niet Inleiding.
Hairig zyn, maakcnde daar van een byzonder
Hoofdfoort, onder den naam van Amphibia.
De overige Landdieren onderfcheidde hy in zekere
Rangen, naar hunne Tanden: Hellende in
den eerften Rang zodanigen, die Tanden hebben
als de Menfcben , en zo wel van Vleefch als van
Kruiden kunnen leeven, hoewel zymeeft fchy-
nen gefchapen te zyn tot het eeten van Vrug-
ten. Daar op deedt hy de Roofdieren volgen,
die aan zes Voortanden, langwerpige Bekken en
fpitfe Kiezen kenbaar zyn; maakende daar van
tien Geflagten. In-den derden Rang bragt hy
de Tandelooze Dieren, die eene lange ronde en
wormswyze Tong hebben, gelyk de Mieren-
Eeter. De vierde Rang beftondt uit de Knaa-
pende Dieren » de Inkhoorens, Bevel s , Rottèn,
en anderen, die twee fcherpeVoortanden boven
en twee onder hebben, waarmede zy de Schors
van Boomen , H out, Nooten en dergelyke
hardfchaalige Vrugten, kunnen af knaagen. Tot
den vyfden Rang werdt door hem de Oly-
phant, de Rhinoceros, het Paard en Zwyn ge-
bragt,die merkelyk van de anderen en van elkander
in fanden enLcvensmanier verfchilkn. Den zesden
Rang, eindelyk, maakte het Vee uit, zo
wel wild als tam; de Kemels , Koebeeften,
Schaapen, Geiten en Herten, die altemaal Voortanden
hebben in de Onderkaak, doch geene in
dè Bovenkaak, leevende van Gras en ander
1, Diu, x Sivs, G 5 Kruid,