Inleiding. Moeder gedragen voor het beftaan van eenige
Dieren, die niet fnel loopen, noch vliegen kunnen
, om hunne Prooy te bejaagen. De Kik-
vorfchen, by voorbeeld, leeven yan zekere Gedierten,
Wormen en dergelyken, die hun als
van zelf in den Bek komen: de Slangen ver--
vullen, door haar vertooning, de Beelden met
zo veel fchrik, dat zy niet in ftaat fchynen te
zyn om zig met de vlugt te redden.
Eigenfchap Wanneer de Ratelflang, die Bokininga yan
telflang. a' de Indiaanen genoemd wordt, op een Boom
een Vogel, een Vlinder o f een Ifikhoorn, be-
fpeurt, zo behoeft hy niets te doen, dan ze,
met een gaapende K e e l, ftyf aan te kyken:
want dan zyn deeze Dieren, als in een oogen-
blik, op een onverwinnelyke wyze betoverd,
en fpoeden zig zo veel mooglyk, om zig te
werpen in een Afgrond, dien zy anders in ftaat
waren te vermyden.
Doch men hééft groote reden, om de goedheid
van den Schepper jegens de Menfchen te
erkennen, wanneer men agt geeft op het Hulpmiddel
, ’t welk zy vinden in het Geluid, dat
de Staart van dit Beeft maakt:,want iemand,
daar van gebeten wordende , in zes Uuren
tyds de Verrotting zou moeten ondergaan.
Hoe weinig oplettendheid men ook hebbe op
Gods Werken, niemand is ’er, die niet bekennen
moet, dat in de goede orde en volmaakte
overeenkomft , welke het Oogmerk van de
Schep-
Schepping beantwoordt, eene aanbiddelyke Wys- Inleiding.
heid doorftraalt.
Kan men zonder verwondering zien, hoe zeer Voorzor-
de »Voorzienigheid waakzaam is tot bewaaring
van fommige Dieren, die op zekere tyden des tegen den
. , , | ■ Tr Winter.
Jaars, uit hoofde van de buitengemeene Koude
, of van Onweeren , zig de gewoone Hulpmiddelen,
welken zy noodig hebben om te leeven
, anders niet bezorgen zouden kunnen.
De Beer bewindt zig, in den Herfft, met een In de Bcê-
_ . ren.
groot Stuk Mos , waar van hy zorg gedragen
heeft zig te voorzien, en houdt zig geduurende
den Winter daarmede omkleed en bedekt, lee-
vende niet dan van het V e t , ’t welk h y , in
den Zomertyd , heeft opgegaard in het Cellu-
.leuze Vlies onder zyn Huid. Dit ftrekt hem,
zo lang de tyd duurt dat hy geen Spyze heeft,
tot Voedzel, en miftchicn trekt hy ook eenig
onderhoud uit het Lymagtig Sap der Klieren,
die onder zyne Booten zyn, ’t welk hy uit dezel-
ven drukt door ze met de Tong te lekken.
De E g e l, de Bonfem en de M o l, hebben
ook de gewoonte, hunne Gaten te vullen met
verfcheide foorten van Kruiden en zy houden
• Zig daar flaapende in op, geduurende de groot-
fte Koude.
De Vledermuis fchynt den gantfehen Winter De vieder-
als bevrooren en dood te zyn, en de meeften
der Dieren, die zo wel in ’t Water leeven als
op ’t Land, brengen dit Jaargety in een Gat,
of op den bodem van een Moeras of Meir door.
I. D eel. i Stuk, C J Te