38O B E S C H R Y V I N 6
}. Afdeel.-,, toegedaan en alle onze Dienaars gebruikt om
1V.Hoofd. jj ze weg te jaagen. Zy vielen, wel is waar,
„ niet op myne Karos aan, doch ik ontftelde
„ niettemin door de verwoedheid van deeze
„ Dieren, die groot en fterk waren, enzoda-
,, nig vergramd , dat zy ons byna een Uur
„ gaans vervolgden.
Aapendcr j n Zuid-Amerika en de Weftindiënontbreekt
Weftmdien.
het ook niet aan veelerley foort van Aapen.
Die der Antillilche of Voor-Eilanden van Amerika
. hebben, zegt Pater l e C o m t e , een by-
zondere Eigenfchap, om de genen te kennen,
die hun kwaad doen, en om, wanneer zy worden
aangerand, elkander te hulp te komen en
te befchermen. Als men ze nadert, zo voegen
zy zig altemaal by een , beginnen te
fchreeuwen, en maaken een afgryslyk geweld,
. fmytende met dorre Takken, die zy van de
Boomen afbreeken. Daar zyn ’er, die hun gevoeg
doen in hunne Pooten, en de Vuiligheid
de Aanvalleren naar ’t Hoofd werpen. Zy ver-
laaten elkander nooit, lpringende zo gezwind
uit den eenen in den anderen Boom over, dat
men ’er naauwlyks ’t Oog op houden kan, en
hoe roekeloos dit in ’t werk gaat, ziet men ’er
. igeen op den Grond vallen, dewyl zy altyd, met
de Pooten o f den Staart, aan den een of ande-
. ren Tak blyven hangen. Zo wanneer een van
hunne Troep gekwetft is , vergaderen zy rondom
denzelven, en fteeken hunne Vingers in de
Wonde, als o f zy de diepte daar van peilen
wilv
a n d e A a p e n . 381
wilden Zo ’er veel Bloeds uitloopt „houdenI.Afdeel.
Zy dezelve geflooten, terwyl anderen eenigeiv^ooFo-
Bladen aanbrengen, die zy kaauwen en behendig
in de Opening fteeken. De Wyfjes draa-
gen haare Jongen op gelyke manier, als de Negerinnen
haare Kinderen draagen. Deeze Jongen
houden zig op de Rug van de Moer, zy
omhelzen derzelver Hals, boven de Schouders,
met de Voorpooten, en met de Agterpootem
vatten zy ze om den Middel. Als de Ouden
aan het Jong de pram geeven willen, neemen
zy hetzelve in de Armen, en laaten het zuigen,
gelyk de Vrouwen.
Zonderling is het middel, ’t welk deeze Dieren
gebruiken om over eene Rivier te komen,
gelyk de gemelde Schryver zegt, dat hem voor
Waarheid is verhaald. Zy verzamelen, ten
dien einde, in zeker getal, en neemen elkander
by de Staart, waar door zy een foort van Keten
maaken. De voorfte fpringt uit al zyn
magt, en, door de anderen geholpen, komthy
eindelyk over ’t Water, wanneer hy zig aan de
Stam van een Boom vaft houdt, en de anderen
voort trekt, tot dat zy altemaal behouden aan
den overkant gekomen zyn.
Hoe veel fchade de Indiaanen ook van de
Aapen hebben, zy weeten ’er ook zig tot hun
gemak en voordeel van te bedienen. *t Gebeurt
fomtyds, wanneer de Boomen, die in *t
wild groeijeö, met Vrugten belaaden zyn , dat
zv eenigen der onderfte Takken beladen met
1.DEEU i Stuk, Vrugom