35<5 B e s c ö r y v i n g
, I. Afdeel. OO 4 <*P zonder Staart , let Gat Eeltagtig uiï-
,IV.Hoofd- ■ puilende.
stuk. Het Voorhoofd heeft, op de plaats der Wenk-
Sylyams. braauwen., een dwarfe bult. De Huid is ruig
als die van een Beer. Het Dier'dreigt en vleit
.met zyn Gelaat, groetende op de wyze der Kaf-
,fers. Het brengt het drinken met de hand aan
den Mond. Het W y f je heeft haare Stonden.
Deeze Aap is uit Afrika en Ceylon afkomflig.
De Cemee- . De Heer L inn^eus wyft hier aan, de vvfde
me Aap. J
Figuur op Plaat L IX van Johnston , onder
den naara van Cercopitbeeus. De Heer Bris-
soNj die deezen Aap, in zynen tweeden Rang,
onder de Hondskoppen Cynocepbali belchryft,
zegt dat h y , uitgenomen de langte van den Snoet,
volkomen met de gemeene Aapen overeenkomt*
die ongetwyfeld door L inNjEüs hier bedoeld
worden , dewyl die van agteren ook Eeltagtig
zyn. Ondertusfchen is ’t aanmerkelyk.
dat de vyfdeFiguur, op de gemelde Plaat van
Johnston, duidelyk een Staart heeft, zo dat
men zou mogen twyfelen, of zy van Natuure
wel zonder Staarten z yn , te meer daar men verzekert,
dat fommigen hunne Staarten zelf af by-
ten en opeeten. Z y zyn ’er afgebeeld onder
den naam van Simia, i , 2. en verfchillen, zo
de Heer Brisson zegt, meelt in Grootte; hun
Aangezigt, Ooren en Nagelen, gelyken veel
naar
(2I Simia. G esn. Qjtadrup. 847. Simius Cynocepha-
Jus alrer. A lp. JEgypt. 241. Tab. 16. Cercopithecus.
JoNST. Qjtudrup, T . L IX . Fig. j .
. naar die van den Menfch. Het Hair, dat hun ge- J. Afdeel.
heele Lighaam bedekt, uitgenomen de Billen, lv^Hoon>.
die kaal zyn, is uit groen en geel gemengeld,
: hebbende het groen boven op ’t L y f en t geel
van onderen de overhand.
Aapen tnet een korte btaart.
B A V I A A N E N.
ToS Kort/laartige Aap, wet Hair en aan den Bek III.
J en Jrp i• tfre Na ta gel7e n. sp h in x .
Hy gaat op de vier Pooten, heeft de Grootte
yan een Dog, een hangend Balzakje. Het
is een zeer geil Dier, doch tevens leerzaam,
wordende op het Brieven heitellen afgerigt.
Men vindtze op ’t Eiland Borneo.
Hier mede wordt dat Dier gemeend, ’t welk De Baviaan,
men gewoon is in ’t Nederduitfch Baviaan te
noemen, dat by Johnston, Rajus en andeie
Schryvers, Papio genoemd wordt, by deFran-
fchen Babouin , 'by de Engelfchen Baboon. Bris-
■son merkt aan, dat het eenlangwerpïgenSnoet
heeft, gelyk een Hond; als ook dat de Billen
geheelHaïrloos en glad zyn, vanBloed-koleur*
even of ’er de Huid was afgetrokken, en de
Schenkelen kort. Het wordt, zegt hy-, indé
Wilderniffen van Indie gevonden.
(4) Kort-
, (*ï Papio f Baboon, G esn. Q ju id t. Aldr.
dirit. 260. Jonst. QuAdr. 'I4J' Tab. 61. F'fr !• «AJ.