Inleiding, telen in Stoffen van verfcheiderley Koleuren,
zo ziet men het in een gefprenkeld of veelver-
wig Gewaad verfchynen , bykans gelyk een
klein Arlekyntje.
Wormen Zekere Kalanders leggen hunne Eiertjes bin-
denS Bla" nen bladen van ’t Kruid genaamd Ganzen-
* chenobo • poot*. Daar uit komen Wormpjes voort, die diHYn
tulfchen de bovenfle en onderfte vlakte van dee-
ze Bladen kruipen, hollende zig daar geheime
Loopwegen uit, gelyk de Mol onder de Aarde
doet, om zig te verbergen voor de ongemakken
van de Lugt en voor ’t Gevogelte. Deeze
Wormen, dus in de Bladen beflooten, fleeken
hunne Pooten van onderen uit, en loopen in
veiligheid, draagende hun Huis met zig.
Schild- Nog veel wonderlyker i s ’t, dat zekere kleine
Tenen?** Schild-Luisjes zig, als met een Draadje, vaft
maaken op ’t lyf van oude Torren, en door middel
van dit Draadje daar uit hun Voedzel weeten
te zuigen. Zy flerven mede als de Tor fterft (*).
DeMieren- De Mieren-Leeuw § woont in’t Zand, leeft
Formica- zonc^cr drinken, houdt zig in de Aarde, uit vree-
Zeo ze voor ’t Gevogelte, onthoudt zig in ’t middelpunt
van een klein Kuiltje, dat hy graaft in
droog los Zand, en in de gedaante van een om-
gekeerden Kegel fatfoenecat. De Mieren, die
daar voorby gaan, vallen in het Hol en worden
de Prooy van het'Diertje, dat zig daar in verborgen
houdt. .
De
(*) Frisch. Infekt-Befchr. IV. Th. pag. 19. Tab. IX.
De Smeertor o f Olie-Kever * werpt, zo men Inleiding.
hem maar even aanraakt, uit alle zyne Gewrig- *Meloc
ten een ve t , lymig Vogt.
De Klop-Luis onthoudt zig in ’t Hout en in ,DeKJ°P-
de Boeken. Hy komt ’er door de Wormgaten worm', enz.
in, en flaat als een Zak-Orlogie. De Wyf-
jes van den Glim-Worm werpen in de Zo-
mer-Nagten licht uit in de Haagen. Het is de
Min die ze dus doet glinfteren: dit Vuur brand-
ze niet, maar het wekt de luft op van het Mannetje,
’t welk het Wyfje onder begunftiging
van dit licht navolgt. De Glimmende Duizend-
been werpt Vonken Vuurs uit, byna gelyk men
’er ziet op de rug van eene 'Kat, die in de dui-
fternis geftreeken wordt. Wie zal ons zeggen,
waarom de Natuur Vleugelen gegeven heeft aan
de Mannetjes van de Glimwormen, en aan die van
zekere Vlinders o f Kapellen, daar het fchynt dat
zy voor de vermenigvuldiging van derzelver Ge- -
flagt beter gezorgd zou hebben, indien zy deWyf-
jes daar mede had voorzien. Kon zy een fchroo-
melyker Staart gegeven hebben aan denScorpioen,
de By en Hommel; wreeder Tanden aan zekere
Wafier-Tor, aan de Indiaanfche Duizendpoot en
verfcheide foorten van Spinnekoppen, die bovendien
een gevaarlyk Vergift bevatten? .
Kan men, zonder verbaazing, de Riemen be- DeWarer-
fchouwen van denWater-Schorpioenende roei- ei] vv^er^'
jende Waterfpin, en daar benevens de behendig- *Pin > enz-
heid,waar mede zig die Diertjes weeten té bewee-
gcn?Of de wonderbaare Raderen en andere Werk-
I, Dsei. I Stuk, B % tui