VOORREDEN.
Menfch, het Hoofd van alle Schepze-
r \ len , is de befchouwïng der Natuur als
aangebooren. Z o dra hy ter Wereld komt
is jjy begaafd met Zintuigen; doch even
als iemand, die van een verren afftand onzen Aardkloot
befchouwde, zo verwarren z ig , voor zyn Ge-
zigt, de Voorwerpen'ondereen, totdat zyne Oogen
opgehelderd, zyne Zinnen in Vryheid geraakt, en,
dat meer is, door ’t Vcrftandbeftuurdzynde, hem inleiden
ter onderzoekinge van Gods Werken.
Hier vindt zyn Geeft een ruim Veld om inde Wonderen
van t Heei-al uit te weiden; zyn Ziel een on-
uitputbaaren bronader om den Schepper te verheerly-
ken. Maar, hoe dwarrelen zyne Zinnen door de on-
telbaare menigte van Schepzelen, die hem omringen?
Hy ziet de Lugt vervuld met kweelend Pluimgediert,
met Vlinders, Vliegen: den Aardbodem bedekt met
/Boomen en Plantgewaiïen, waar van de Bloemen zyn
reuk aandoen, de Bladen en Vrugten tot Spyze die-
ïien voor hem niet alleen, maar voor een menigte Viervoetige
en Kruipende Dieren, Rupfen, Wormpjes en
andere Infekten: het Water krielende van Viffchen,
en veelerley Diertjes byna onzigtbaar klein.
T o t dus verre heeft hy flegts eeile zeer Oppervlakkige
Kennis van ’t gefchapene. De menigte en ver-
fcheidenheid der Schepzelen rukt hem in verwonde^
* 3 ringt