390 B E S C n R Y V I N G
I. Afdeel. a^en even dik' Hunne Iangte was, in twee dee-
ÏV.HooFD-zer Aapen, v y f Voet en twee Duimen in ’t ge-
stüiu héél, in de twee anderen agt Voeten. De
Krinkeldarm was naar evenredigheid veel korter
,dan in den Menfch: de Blinde Darm hadtgeen
Aanhangzel: hy was zeer groot, hebbende de
Iangte van twee ‘en een half Duim, en de wyd-
te van één Duim, aan zyn begin: h y liep fcherp
toe en was met drie Banden verfterkt. De Kar*
teldarm hadt zyne Celletjes als gewoonlyk ,
maar was niet krom geboogen, loopende geheel
regt: men vondt ’er zelfs een foort van Blaadjes
'in , gelyk in den Vogel druis zyn waargenomen,
welken zig dwars uitftrekten, eindigende aan
de Banden, die volgens de Iangte van deezen
Darm loopen: zyn wydte was één, de Iangte
dertien Duimen.
De Milt; M ik , tegen de Maag aan gelegen als in
Al vlees, den Menfch, hadt in één Aap de gedaante van %
Niefeiv
Hart, zo als hetzelve op de Wapenfchildenaf-
gebeeld wordt ; zynde op ’tbreedfte een Duim,
Het Alvlees, wel in figuur aan dat van den
Menfch gelyk, hadt een geheel andereaanheg-
• ting en inplanting: want het was fty f vafl: aan
de Milt, en de uitloop van deszelfs Kanaal in
het Gedarmte was, van -den uitloop der Gal-
buis in hetzelve , bykans twee Duimen af. De
gedaante en plaatzing der Nieren was niet minder
ongewoon. Zy waren rond en platagtig, en
veel ongelyker Van hoogte dan in ons; de reg-
ter naamelyk ftondt wel de helft zyner breed-
HO
V A N D E A 'a P EN. 391
te laager dan de flinker. Zy hadden een drie-i. Afdeel.
hoekige figuur; een helder roóde koleur: hetiv.HooFD.
■ Zwarte Gals doosje was wit en zeer zigtbaai,
om dat de Nieren gantfch van Vet ontbloot
waren. • _
A r is ïo t e l e s zegt, dat de Deelen der Voort-
teeling van den Aap naar die van den Hond gé- teeüng.
lyken: doch de Franfche Akademiften hebben-
z e , in deeze Aapen, zo wel daar van, als van
die der Menfchen, vcrfchillende bevonden. In
•de Mannetjes hadt de Schaft geen Been als in
sden Hond, en de Ballen waren van een zonderlinge
langwerpige figuur, zynde niet meer dan
■ éénc Linie breed-, op de Iangte wan agt Liniëx
In één deezer Aapen, in tegendeel, vondt men
z e byna volmaakt rond, vervat zynde in een
Balzakje, ’t welk ze digt omvatte, tegen den
Wortel van de Roede aan. In het Wyfje waren
de Deelen der Voortteeling, in fommige
opzigten, aan die der Teeven, in andeien aan
die der Vrouwen gelyk. De uitwendige ope-
ning der Scheede, naamelyk, was rond en naauw,
gelyk in de meefte Beeften en zonder Waterlel-
letjes; doch zy hadt een Kittelaar, die zeef
groot en zigtbaar was, bcftaandé uit twee Pees-
agtige en Spongieufe Banden, door een fterk
Vlies aan één gehegt, en daar zy , ter Iangte
van -omtrent een Duim, famengevoegd waren,
met dergelyk een Vlies omwonden, hebbende
aan ’t end een Hoofdje als de Schaft. Dezelf-
flandigheid van deeze Banden was zo y l, dat
I, D e e l , i S t u k . B b 4
§
m
V
W l
m
r;-
ik
I é I v
§gPgl