312 B e s g h r y v i n . g
I. A fdeel. Rug o f aan den Buik, fpringen van tak op tak,
IV.Hoofd- en fchynen de Aanfchouwers te tarten, of den
stuk. met jiun te fteeken, door de Takken fterk
te flingeren en te fchuddqn, daar zy onbekommerd
langs henen loopen. Men verhaalt zelfs,
dat zy dikwils Jonge Meisjes, van agt of negen
Jaaren, rooven en met zig in ’t Geboomte
neemen, ’t welk niet veilig voor de Men-
fchen te beklimmen is , wegens de Slangen en
ander Venynig Ongedierte, dat daar in huisvcft.
De Aapen, ondertuflchen, leeven daar mede,
zo ’t _ fchynt, in Vrede; even of deeze beide
Qeflagten van Dieren door de Natuur waren
voortgebragt, om tot befchadiging van ’t Menfch-
dom famen te fpannen.
Uit hoofde van dit alles haaten de Negers
de Aapen als de Pelt, en kunnen niet begrypen,
om wat reden de Europeaanen hun die af koo-
pen en als iets raars mede neemen. ’t Is gebeurd
, zegt men, dat z y , denkende dat dit Gedierte
om zyn kwaad doen by hun gewild was,
Rotten vingen en die aan de Kantooren bragten.
Z y weeten naamelyk, fomtyds door lilt de Aapen
te betrappen, en dit is geen wonder, in een
Land daar deeze T Dieren zo menigvuldig zyn.
Ook kan men, indien een Moer doodgefchooten
wordt, de Jongen zeer gemakkelyk krygen, en
die tam opvoeden, als wanneer zy zeer leerzaam
zyn ; doch oud wordende openbaart zig
derzelver kwaadaartigheid eerlang. Het Vleefeh
' der Aapen is voor dien Landaard een Lekker-
Jift
n y , en men verhaalt, datfommigeEuropeaanenI. A fdeel.
daar ook niet vies van zyn. stuk00™"
Volgens het Berigt van B o sm a n en anderen,
is de verfcheidenheid der Aapen, in die deelenctenhedeu.
van Afrika, zeer groot: men telt ’e r, aan de
Goud-Kult alleen, wel vyftig Soorten; doch
het wordt verzekerd, dat die van ééne Soort
zig altyd-. by malkander houden. Atkins getuigt
, dat het reizen langs deeze K u lt, te Lande
, zeer gevaarlyk is wegens de menigte van
Aapen, die den Voorbyganger aanpakken, als
zy hem alleen zien, wanneer hy geen andere toe-
vlugt dan in ’t Water heeft, daar de.Aapen
zéér voor vreezen. Dit zullen denkelyk de Ba-
viaanen of een groot foort van Aapen zyn , die
de Vrouwsperfoonen, zo zy ’er by hunnen komen,
nooit ongemoeid laaien. Aan de Rivier
van Gambra vindt men roode en blaauwe Aapen,,
doch degemeenften , zegt men , zyn bleek
Muisvaal of grys van koleur en van grootte by-
na als een Menfch. Aan de Rivier van Sem-
:gal zyn vcele Meerkatten, waar onder een zeer
kleine Soort , die den naam heeft van Huilers
o f Kryters, om dat zy een Geluid maaken, dat
naar ’t kryten van een Kind gelykt. Ook zyn
’er een menigte van witte, gevlakte en van ver-
fcheiderley koleuren , met Baarden en zonder
Baarden, fommigen zeer fraay, anderen bylter
leelyk en zelfs afgryslyk om aan te zien; doch
onder dezelven , zegt le M aire , was er geeno
zonder Staart.
i Dkfi. I. Stuk. Aa De