I . A fdeel. 611 Drank , die men ingenomen ^ heeft, wordt
II. Hoofd- derhalve hier in dit Vogt geweekt en door de
stuk. Warmte des Lighaams gebroeid, terwyl de Spieragtige
Rok dezelven,al perfende, onder elkander
mengt en kneedt, waar by de Lugt zig voegt,
brengende door haare uitzetting een foort van
Gilling o f Verrotting te weeg, naar den aart
der Spyzen; o f liever, zy verkleint de vafte
deden langs hoe meer, en ontbindt die in de
Vogten : waar toe ook de drukking van het Mid-
delrift en de Buikfpieren niet weinig helpt. Dit
noemt men de Kooking van de Maag, of de
Verteering der Spyzen, die dus bekwaam worden
gemaakt om in het Gedarmte over te gaan,
alwaar zig dan aanllonds de Gal en ’t Alvleefch-
Sap by dezelven voegt, om de Chylmaaking te
bevorderen.
DeTnge- Verfcheide Ingewanden zyn ’er, die op of
Buiks!” deSomtrent de Maag leggen, en welker Werking
tot dit einde llrekt. Aan ’t flinker end, daar
zy de grootfte holte heeft, is ’er de Milt met
een gedeelte van het Net aangehegt. De Lever
dekt haar van vooren en vanboven; het
Alvlees legt ’er van agteren onder, gelyk de
Karteldarm, als de Maag ledig is, van vooren.
Het N e t, dat de Ingewanden van den Buik voor
een gedeelte dekt; is aan den omtrek van de
Maag gehegt: het kleine Net aan derzelver bovenkant.
.
DeLever. Meefl alle deeze Ingewanden dienen tot de
Galmaaking, inzonderheid de Lever, hetgrootlle
ftê derzelven, dat een voornaam deel van den I. Afdeel.
Buik beflaat. Dezelve legt meefl: in de regter H. Hoofd-
. , STU£.
zyde, doch ftrekt zig ook dikwils tot in de
flinker zyde uit, ’t welk doorgaans plaats heeft
in de Vrugt, alwaar dit Ingewand, naar evenredigheid,
meer grootte heeft dan in Volwas-
fen Menfchen. Gemcenlyk komt het omtrent
twee Vingerbreedten laager dan de onderfle
Ribben: meer o f min, egter, naar dat het
■ Middelrift, waar het aan gehegt is, en welks
beweegingen het volgt, meer neergedrukt is naar
de Buik toe of meer opgeligt naar de Borft, als
ook, naar dat de Maag en het Gedarmte vol is
o f ontledigd. Van boven is het rond en effen,
van onderen platagtig met verfcheide ongelykhe-
den en holten , waar onder een, daar het Galblaasje
in huisveft. De Lever krygt twee fty-
ve Banden van het Buikvlies, die haar aan het
Middelrift, waar zy tegen aanlegt, vaft hegten,
en een derde Band fcheidt haar in twee Kwabben
, die egter niet zo duidelyk afgezonderd
zyn als in ‘de Honden. Deeze Banden.dienen
om dit Ingewand te onderfteunen, dat het niet
in den Buik wiggele, om zo te fpreeken; maar
deszelfs voornaamfte fteunzel zyn de Maag en
Ingewanden: want men bemerkt, dat, indien
het aan zyn eigen zwaarte wordt overgelaten door
de ledigheid van deeze Werktuigen, ’er eene
rukking, die dikwils van een Pyniyk Gevoel
vergezeld gaat, uit voortkomt.
De bereiding en aflcheiding van de Gal wordtDe Affch«»
ciihovan de
I* D&el, x. Stuk. R door Gal*