I. A fdeel, pooten langer, dan die der Agterpooten zyn ,
IX.f laoFD- even gelyk dit ook in de Nagelen plaats heeft;
fchoon Clusius zegt, dat zy aan de Voor- en
Agterpooten even lang zyn.- Deeze Nagelen
zyn geelagtig wit, nederwaards gekromd, aan
den bovenkant rond, aan den onderkant hol o f
geutswyze, en zeer fcherp van punt. De Kop
is klein en rond, voorzien, volgens Clusius.,
met klein, kort en zagt Hair, gelyk ook de
Kin en Gorgel, die geel is. De Snoet is als die
van een Aap, kort en kaal; de Tanden klein
als der Lammeren, niet puntig jnaar breed; de
Neus Hairloos, opgewipt en zwart; de Oogen
klein, zwart en toegelooken. Uitwendig heeft
het geen Ooren, maar gaten i n ’t Hoofd tot
Gehoor. De Staart is een hal ven Vinger lang
en Ei vormig rond met een klein puntje. Over
’t geheele L y f is het digt met Hair bezet, dat
de langte heeft van byna twee Vingeren, Afch-
graauw, o f bruin met wit gemengeld; de Rug
en ’t Aangezigt is gantfeh w it, maar over ’t
midden van dê Rug loopt een donker bruine
ftreep, die naby de Agterpooten: eindigt. Het
Hair van den Hals is langft , maakende , aan
beide zyden , als neerhangende Hairlokken.
Eigen* De traagheid van gang in dit Dier is verwon-
Ichappen. derlyk. Als het verre togten moeft doen, zou
het gevaar loopen om onder weg van Honger te
fterven: want men merkt aan , dat het langs
den Grond naauwlyks vyftig Schrecden op een
dag voortgaat. K irche ru s verhaalt, dat het twee
dadagen
werk heeft om in den top van een Boom I. Afdeeu
te komen, en even zoveel om weder uit den- l * ^ oia‘
welven neer te klimmen : doch de Heer L in-
■ NiEUS verzekert, dat het gemakkelyk klautert..
Het onthoudt zig byna altoos in de Boomen,
waar van het de uitfpruitende Bladeren eet. Het
fchynt niet te drinken, en is zeer bang voor
Regen. Verfchrikt zynde, buigt het den Kop,
dan over de eene, dan over de andere zydq.
Seba zegt dat het, gelyk de Kinderen, huilt
en lacht in éénen adem. Het kan yzelyk
fchrëeuwen, en maakt een Geluid als dat van
ëen jonge Kat, herhaalende zes maal a , i of ai,
met afloopende toonen, gelyk la, fol, fa , mi,
re, ur, ’t welk Clüsiüs potfig heeft doen zeggen,
dat de Luijaard de uitvinder van ’t Muziek
gèwëeft zy.
L innïeus zegt, dat dit Dier in Zuid-Amerika
huisveft; Brisson , dat men het zo wel in de
Ooftindiën vindt, als in Guajana en Brafil. Klein
fpreekt van een zeer klein Luijaardje uit Ooft-
indie, dat hy weleer in zyn Kabinet had.
By de Ontleeding van een Wyfje heeft men |nvS.enjig9
bevonden, dat het Hart, uit het Lighaam ge-deden,
rukt zynde , zig nog een half uur bewoog,
gelyk zelfs het geheele Dier, toen alle de Ingewanden
daar uit gehaald waren, nog eenigën
tyd leefde. Boven aan de Maag was een aan-
hangzel als de blinde Darm, ter langte van een
Span. De Nageboorte beftondt uit kleine Klier-
agtige deeltjes, van grootte als Boonen, roodagtig
i Deeu i Stuk* Hh 2