I. Afdeel, bende, met de Armadil in zynen tweeden Rang
IX.H00FD-( f ) . De Heer L innjeus hadt voorheen deeze
stuk. Dieren, onder de genen, die iets van de Men*
fchelyke gedaante hebben (Anthropomorpha) ,
in den Eerften Rang der Viervoetige Dieren
geplaatft (§ ), thans brengt hy ze in den tweeden
Rang, onder de Bruta.
ken e0mer" De Kenmerken van ditGeflagt, volgens L in -
NjEüs, zyn; dat het, geen Voortanden hebbende,
gélyk alle de Dieren van deezen Rang,
met Honds- of Hoektanden , die omtrent ftomp
zyn en zeer ver afftaan, voorzien is , en met
ftompe Kiezen o f Agtertanden wederzyds. De •
Heer Brisson merkt aan, dat de Luijaard geen
Voortanden noch Hondstanden heeft : vvaar-
fchynlyk zal hy de Hoektanden van L ix n ^eus
mede voor Kiezen neemen. Volgens beiden is
het Lighaam van dit Dier ruighaing.
Soorten. Twee Soorten zyn ’er maar van dit Geflagt
bekend: beiden hier nevens afgeheeld.
, T- , (O Luijaard met dne-Vinga i re Hinden en een Tridattyluj. ^
Drie-Vin,
gerige. By de Amerikaanen heet dit Dier J i , of
P l . IX .
Ouaikarè, o f , zo Kircherus en Clusiijs zeggen,
Fig. i .
. Hauty
Hl Zie bladz. i n . hier voor.
<§) Sy!h Nut. Ed. VI.
(1) Bradypus, Manibus tridaftylis, Cauda brevi. Mmaen,
^Acudem. I. p. 487 *. Mus. ^A.d. Fnd. 4, Ardtppitha;-
cus. Gssn. Qjiudrup. 869. T . 870. Ai five Ignavus
M arcgr. BraJ. 121. Ci.us. Fxot. 110. T . $71. StB. Mus.
1. p. f j. Tab. XXXIII. Fig. 2. Olear. M us. 7. Tab. VI.
Fig. 2.