Inleiding. te fcheeren. Eene fooit van Infekten vreet de
Wortelen, een andere de Bladen, een andere de
Bloemen. De Kalanders knaagen het Koom; de
Oorworm vernielt de Moeskruiden en Vrugtcn ;
de Vetmade het Vleelch; de Houtworm maakt
de dikfte Paaien breekbaar en boort den Huid
der Schepen door; de Schildtor bederft de gedroogde
Vifch; de Myt verteert Kaas, Meel en
andere Levensmiddelen.
Om kort te gaan, ’t is onmogelyk te verhaa-*
len, op hoe veel verfchillende manieren de Infekten
of Gekorven Diertjes den Menfchen
fchadelyk kunnen zyn. Daar zyn ’er zelfs, die
Voortjes graaven in onsVleefch, knaagende ons
Lighaam van’t Hoofd tot de Voeten. In de
Moeraffige Noorder deelen van Sweedfch Eoth-
nie heeft de Heer So l a n d e r een draadswyzen
Worm ontdekt, die uit de Lugt nedervalt op
de Lighaamen der Dieren , dezelven in een
oogenblik doordringt en ze binnen -t kwartier
Uurs, met de allerhevigfte Pyn, doet lier ven.
Zoude men genoegzaame erkentenis bewyzen
kunnen aan iemand, die een Middel wift uit te
vinden , om de Weegluizen in de Volkryke
Steden te vernielen, de Tarantula's in de Zui-
delykfte deelen van'Italië; de Schorpioenen in
de Weftindiën; de Muggen in de Noordelyke
Gewelten; de Horfels in Lapland; de Krekels
in de Dorpwooningen ; de Myten in Finland;
de Rupfen, die de Vrugtboomen afeeten, en
de Motten die de Kleederen bederven.
Daar
Daar tegen wederom zyn het de Dieren, die [nleidtng.
nns m bvna alle Levensbehoeften een groot nut Nuttigheid
j van de Die*
toebrengen.' De Tygers, Lollen, Beeren, Elan “ ren vuor
den, Kaftoorcn en Voffen, hebben Bont of Vag- ^ nfch_
ten, die de Menfchen, in de Noordelyke Landen,
'niet fchynen te kunnen milfen, om hun Lighaam
voor de Koude van den Winter te be-
fchermen. Eenige foorten van Honden zyn ge-
fchikt om Herten, Steengeiten, Haazen én ander
Wild op te lugten , te jaagen en te vangen
, daar wy onzen Maaltyd mede doen, zonder
dat deeze Dieren veel deel hebben aan het
Voedzel dat zy ons bezorgen: andere foorten
dienen om ons te bewaaren o f tot ens vermaak.
Het is ten nutte van den Menfch, dat
de Fret deKonynen uit haard Holen jaagt. De
Muilezel, de Olyphant, Kemel, en veele andere
Laftdieren, zyn gebooren tot het draagen
van Pakken en zwaare Lallen; het Paard om
den Menfch van de eene plaats naar de andere
te voeren; de Os voor de Ploeg ; de Koe om
Melk, het Schaap om Wol te geeven; en van
hoe veelen ftrekt niet. het Vleefch ons tot Spy-
z e , de Huid tot Kleeding en het Smeer tot
Kaarsligt ?
Onder de Vogelen is ’er nauwlvks een, die Van de
* TT 1 Vogelen.
den Menfche geen nuttigheid toebrengt. V eéien
-worden gegeten; de meelten, zelfs de aller-
wildllen, leveren .Schryfpennen, Vederen en
Dons, tot veelerley gebruiken, en anderen dienen
door hunne Schoonheid, Gezang, o f ande-
X. D eel, i Stuk* D 3 ra