I. Afdeel. te Lighaamsdeelen, minder vafl en weeker van
II. Hoofd- zelfftandigheid zyn in de Vrouwsperfoonen ,
stuk. zo js ’er voor dezelven meer tyds noodig ,
Jaarenzyn om tot c^e onbuigzaamheid te komen, welke de
lecveii lan- Afgeleefdheid maakt. Bygevolg zouden de
llannea.6 Vrouwen ouder moeten worden dan de Mannen,
en dit heeft ook in zeker opzigt plaats: want
uit de Tafelen der Sterf lykheid van de Men-
fchen blykt, dat de Vrouwen, wanneer zy zekeren
trap van Jaaren bereiken, vervolgens langer
leeven dan Mannen van dien zelfden Ouderdom.
[Als een Vrouwsperfoon, naamelyk, de
byzondere Ongemakken van haar Sexe en van
het Kinderbaaren te boven is ; fchynt zy be-
kwaamer te zyn om nog eenigen tyd te leeven.
Dat een Vrouw, die vyftig Jaar oud is, nog
twintig Jaaren in ’t leven zal blyven, tegen een
Man van dien zelfden Ouderdom, beiden gezond
en zonder blykbaare Ongemakken, is an-
derhalfmaal zo waarfchynlyk, o f de kans ftaat
als 3 tot 2(*).] Ook leert de Ondervinding,[dat
Menfchen, die langzaam tot hunnen ftaat van
VolwaiTenheid komen , het langft leeven , en
zodanigen , die zwak van Natuur en flap van
Geftel zyn , fterven doorgaans zo vroeg niet, als
de genen die in Gezondheid en Sterkte uitmunten
j vooral indien het vroeg is n^ar hunne Jaaren.
In Kinderen, die te vroeg blyken geeven van
Ver-
{+) Strutk. ^4anh. ep de Giflinge» eyer den Staat
ydn 't Menjchelyk Gejlagt. Amfterd. 17^0. bladz. 378.
Verftand en Bekwaamheden , is deeze aanmer-1. Afdeel.
king algemeen. II. Hoofd.
Thans zullen wy de Oppervlakte van den Aard-s ^K'
kloot doorloopen, om de Verfcheidenheden te en Aart 1
kennen, die onder de Menfchen van verfchillen- cJer LaPlaa*
de Geweften voorkomen. Beginnende met de Groenlan-
Noordelyke Landen, zo vinden wy in Lapland, r,‘
en op de Noordelyke Kuften van Tartarie, een
foort van Menfchen, die klein zyn van Statuur
en van een zonderlinge Gedaante, welker Gelaat
niet minder wild is dan de Zeden. Deeze Menfchen
, die van ’t Menfchelyk Geflagt ontaard
fchynen te zyn, bewoonen niettemin zeer uitgebreide
Landen, in grooten getale. Z y hebben
altcmaal het Aangezigt breed en vlak, een kromme
platte Neus; den Oogappel g e e l, bruin en
naar het zwart trekkende; de Oogleden naar de
Slaap van ’t Hoofd opgekrompen; de Wangen
grootelyks uitgezet, den Mond zeer wyd, een
fcherpe Kin, dikke Lippen, eenflaauwe Stem,
-een groot Hoofd met glad zwart Hair, en een
bruine Huid. Z y zyn zeer klein, kort en grof,
doch niettemin mager: meeftendeels maar vier
Voeten en de grootften vyfdhalf Voeten lang.
By alle die Volkeren zyn de Vrouwluy immer
zo leelyk van Gelaat als de Mannen, en gely-
ken ’er zo veel naar, dat men ze in den eerften
opflag niet van elkander onderfcheiden kan. De
Groenlanders zyn ook wel klein' , doch hebben
een welgemaakt Lighaam. De Borften hunner
Vrouwen zyn zo lang, dat zy het Kind de pram
I. Dui. I Stuc. N 5 gee