I. Afdeel, het eeifte o f in den loop van het tweede Jaar,
II. Hoofd ziet men zeftien andere Tanden voor den dag
komen, die Kiezen o f Agtertanden geheeten
worden, vier aan ieder zyde van de Hoektanden,
boven cn onder in den Mond. De tyd
van t uitkomen deezer Tanden, egter, kan
niet flipt bepaald worden. De Voortanden,
Hoektanden en de vier voorfte Kiezen, vallen
natuurlyk uit, in het vyfde, zesde of zevende
Jaar, maar daar komen anderen in de plaats, ’t
geen men noemt de VerwifTeling van Tanden.
De laatften krygt men eerffc op het zevende
Jaar, dikwils laater en fömtyds niet voor den
ilaat van Huwbaarheid. Daar zyn nog vier andere
Tanden, aan ieder end der Kiezen één,
die men Tanden van V Virfiand genoemd heeft,
om dat zy zelden komen voor den ftaat van
Volwallenheid en fomtyds veel laater, ja wel
eens op de dertig o f veertig Jaaren. Infommi-
ge Menfchen zelfs, fchoon tot een hoogen Ouderdom
komende, blyven zy altyd in hunne
Holletjes verfchoolen.
Het groei- Sommige Schryvers hebben beweerd, dat de
«feu. Tanden, even gelyk de Nagelen, groeijende
blyven zo lang men leeft, en dat zy in den
Menfch al langer en langer zouden worden, e-
ven gelyk in zekere Dieren, naar maate dat hy
in Jaaren toenam, indien de Wryving van de
Spyzen haar nietgeduurig afflyten deed: doch
dit Gevoelen wordt door de Ondervinding klaar-
blykelyk wederlegd. Immers, zodanige Menfchen
>
fchen, die niet dan van wecken vloeibaar Voed-1.' A fdff.l.
zei leeven, hebben de Tanden niet langer dan ILH oofd-
de genen die harde Dingen kaauwen en vermaa- STtJK‘
len in hunnen Mond, en, zo iets in ftaat ware
om de Tanden te doen afflyten, het moeft
veeleer haarc geduurige wryving tegen elkander
zyn, dan'die van de Spyzen.
Byna allo Kinderen hebben, als zy ter We* Pe koleur
rcld komen, blond en fommigen byna geheel
wit Hair op ’t Hoofd. Eenigen hebben het
rood en anderen zwart: maar alle de genen,
die' t’eeniger tyd blond, ros of bruin flair zullen
krygen, hebben het in den cerften tyd min o f
meer blond. Die Blondhairig moeten worden
hebben doorgaans de Oogen blaauw; deRood-
hairigen hoog geel en de Bruinhairigen bleek
geel, of bruin : maar deeze kleuren kan men niet
zo wel onderfcheiden in de Oogen van nieuw-
gebooren Kinderen, die byna altemaal blaauw-
agtig zyn.
[Uit de koleur van ’t Hair kan men met ze-Reden daar
kerheid niet van de Temperamenten oordeelen, zoau* ***
veel minder gaat het ‘valt, dat de Menfchen ,
die rood Hair hebben, kwaadaartig zouden zyn.
Egter hebben de Inwooners der Zuidelyke dee-
len van Europa, door een genomen, bruiner en
digter Hair, dan die der gemaatigde of Noer-
delyke deelen. De koleur fchynt veel af te hangen
van de groeijing en gefteldheid van het
Hair zelf; dewyl men ziet, dat het in den Ouderdom
verandert, en, gelyk in de Jongheid,
1, D ekt. I Stuk. M we*