I» Afdeel, een Wyfje en geleek zeer veel naar een Menfch
III.Hoofd- in geftalte des Lighaams, loopende dikwils regc
STUK* 1 ' ' °
op de Agterpooten, als wanneer het met de
eene Hand zorgvuldig de Schamelheid bedekte.
Het was Hairig over ’t geheele Lighaam, behalve
het Aangezigt en de Handen , gelykende
in Gelaat byzonder naar de Wyven der Hot-
tentotten. Dagelyks maakte het zyn Bed, en
ging ordentlyk met het Hoofd op ’t Kuflen leggen
, dekkende zig met een Deken toé en
I loofdpyn hebbende deedt het zig een doek om
t Hoofd. Dit Dier werdt als eene zeldzaamheid
naar Europa gezonden , dóch ftierf op de
hoogte van de Kaap. Deeze Schryver is ook
van verbeelding, dat het wel uit de Vermenging
van een Slaavin met een Aap kon voortgekomen
zyn (*> . De Afbeelding, welke hy
daar van geeft, verfchilt vry veel met die van
T ulpiüs , welke een Orang-Qutang af beeldt,
die onder ’t Geflagt der Aapen behoort, gelyk
wy in ’t volgende Hoofdftuk zullen zien.
MenS* , L eguat was van denkbeeld, dat dit Dier
van Borneo. niet in t Eiland Java alleen gevonden worde,
en dit blykt ook uit het Verhaal van anderen
o p ’t Eiland Borneo, zegt Pater m Gojïte,
is een Beeft,, dat men te wilde ofBófch-Menfcb
noemt, dewyl het in grootte en póftimr, in
gelaat en alle Leden des Lighaams, zo volkomen
naar ons gelykt, dat men het, op de
Spraak
(*) L eguat , Foyagt. Tom. I ï. pag. 9 j .
S a t e r o f B o s c h -M e n s c h . 339
Spraak naa, naauwlyks onderfcheiden kan van ^ afdeel.
fommige wöefte Volkeren van Afrika. Het u j .hoofq-
heeft een origemeene krégt, eü iffchödn hét op dé
hgterftë Pooten alleen loöpt, is liet zo vlug ter
been, dat men moeite heeft om hét niagtig té
wórden. Lüidbo vah Aahzien gaan öp hetzel-
vé ter Jagt, gelyk wy op de Herten j en dfeezè
Jagt is het gcwóone vermaak van dén Konihg.
Hét is övef 4 geheele L y f zéér ruig, dé Dogen
ftaan diep in ’t Hoofd, ’t Gelaat is wild,
het Aangezigt, als door de Zonnefchyn verbrand,
heeft allé trekken taamelyk regelmaatig, doch
grof. Dit had ik vernomen van een onzer
Kdopliedén, die eenigen tyd op ’t gemelde Eiland
zyn Verblyf gehouden hadt, maar Boeg .
’ét wéinig gelóóf aaft, tot dat ik , van China
ié rug komende langs de Kuft van Koromandel,
in de Straat van Malakka zelf een foort vaii
Aap zag , die my het gezegde zeer waarfchyh-
lyk maakte.
Deeze loopt natuurlyk op zyne twee agter-
fte Póoten, welken hy een weinig buigt gelyk
één Hond, die men Danfen geleerd heeft. Hy
bedient z ig , gelyk w y , Van zynè béide Afmen.
Het Aangezigt is byna even zo Vah gedaante,
als dat der wilde Menfchen aan dé
Laap de Goèdë Hoop, maar het Lighaam Ss
t’ccnemaal bedekt .met ccn Witte, zwarte öjt
bruine Wol. Het Geluid, dat hy maakt, is
volkomen gelyk- aan ’t krytën vah ëëh Kinif.
Voor ’t overige zyn allé de Gebaarden van die
ï. Deel I. Stuk. Y 2 Dier