I. A fdeel. Vliezen dryvende gevonden heeft ( * ) . Doch
II. Hoofd waar van daan hebben dan zodanige Kinderen ,
*tük. (]jc met jen Mond of Keel geflooten ter wereld'
komen, hun Voedzel gehaald ?
Nieuw Ge- De Heer de Büffon brengt hier omtrent we--
Toelen. der een nieuw Gevoelen ter baan. In de cerfte
plaats ontkent h y , dat de Bloedvaten van dc
Lyfmoeder en die der Koek mondeling met elkander
vereenigd zyn. „ Men heeft, zegt hy^
„ de Slagaders van de Streng ingefpooten en het
„ Vogt is door de Ader terug gevloeid, zon-
„ der eenige uitftorting. Ten anderen, kan men
„ de Tepeltjes1 van de Lyfmoeder uit de hol-
„ letjes van de Koek haaien, zonder eenige ont-
„ lafting van Bloed: alleenlyk zypeit uit bei-
„ den een Melkagtig Vogt, en dit ftrekt tót
„ Voeding van de Vrugt. Het komt my voor,
„ dat dit Vogt in de Adertjes van de Koek
„ wordt ingenomen even gelyk de Chyl in de
„ Onderfleutelbeenfche Ader, enmiflchienver-
„ rigt de Koek grootendeels het gene de Long
„ anders tot de Bloedmaaking toebrengt. Im-
„ mers , dit weet ik zeker, dat het Bloed zig
„ veel vroeger in de Koek dan in de Vrugt ver-
,, toont , en ik heb dikwils in Eijeren , die
„ een o f twee Dagen gebroed waren, waari
„ genomen, dat het Bloed allereerft voor den
„ dag komt in de Vliezen, en dat de Bloedva-
„ ten
(*) Vbïl. Trarifatt. Vol. X L IX . Part. I. for 175-5'.
P- 2t4-
(f) Dit alles kan men toelraan, doch hoe zal ik bë-
grypen , 't geen cleeze Heer vervolgens z e g t ; dat»de
Vrugt
|i ten ’er zeer groot en menigvuldig z y n , ter-1, A fdeel.
, , wyl, uitgenomen die Stip alleen, daar zy in II. Hoofd*
„ uitloopen, ’t geheele Lighaam van ’t kleineSTÜK*
„ Pulletje niets is', dan een witte en byna door-
„ fchynende Stof, in welke men nog geen Bloed-
vat kan vinden ( f) .
r, 5, Doch men dient hier niet alleen de Voe-
„ ding van de Vrugt, maar ook die van al den
„.Omflag in aanmerking te neemen. De Koek,
het Vogt en de Vliezen, naamelyk, groeijen
,5 zo wel aan als de Vrugt, en bygevolgmoe-
„ ten zy ook een foort van Leven hébben.
„• Waarom zal men meer zeggen, dat de Koek
4 door de Vrugt, dan dat de Vrugt door de
„ Koek gevoed worde. Alles zwemt, in ’t be-
„ gin van deeze aangroeijing, zonder eenige
„ aanhegting in de Lyfmoeder , en derhalve
„ kan diestyds de Voeding niet gefchieden, dan
„ door indringing * van ’t Melkagtig Vogt ,* *
,5 daar in vervat. De Koek, nu, fchynt eerft
„ Voedzel in te trekken, de Melk tot Bloed-,
„ te maaken, en aan dé Vrugt door de Aderen.
,, toe te voerén: het Vogt van ’t Lamvlies.
„ fchynt niets te zyn dan dit zelfde MeIkag-;
„ tig Vogt gezuiverd, waar van de Veelheid-
„■ vermeerdert door eene dergelyke indringing,,
naar maate dat dit Vlies aangroeit, en de.
„ Vrugt kan uit dit Vogt, door den zelfden-
5» weg
Vrugt zo weinig gemeenfchap met de Moeder heeft, als
de Pul in ’t Ey met de broedende Hen? Geeven de V o gelen
dan o o k , door de Schaal van ’f Ey heen, dergelyk
Melkagtig Vogt tot Yöedzél aan dë Pullen ?
1. D e e l j . S t u k ,