I. Afdeel, aangemerkt, dat de Olyphanten daar uit een
VII. fmeeïig Vogt ontladen, wanneer zy. ritzig zyn.
Hoofd- g jnnen het Bekkeneel was het Werktuig van
STUK*..... "*
't Werk- de Reuk als gewoonlyk, doch uitwendig vondü
tuig van de mea cen zeer aardig Samenftel, op dat de Yog-
teh, welken dit Dier door zyne Tromp opzuigt,
niet in de Neus komen mogten. ■ Het
groote Gat, dat de Opening is der Neusgaten,
was bedekt met een groot Kraakbeen,, ’t welk
als een Gewelf maakte , van onderen in
twee dunner Plaatjes gefpleeten , die waa-rfchyn-
lyk tot dit oogmerk van de Natuur gefchikt
zyn. Immers zy zyn gehegt aan de loodregte
Spieren van de Tromp , die ze om hoog kunnen
ligten, terwyl men gereedelyk mag onder-
ftèllen, dat zy van zelf neerdaalen door hunne
Veerkragt, waar toe de Kraakbeenige aart hun
zeer bekwaam maakt. Behalve deeze twee
Plaatjes was ’er een derde Aanhangzel, ’twelk,
van den top van ’t Gewelf neerdaalende , het
groote Gat in tweeën verdeelde, maakende dus
de twee Neusgaten,- die met een dik Vlies -bekleed
waren, dat met een menigte Kliertjes^
van grootte als Erwten, was doorzaaid.
’t Maak- In de Tromp zyn twee Buizen, van elkan-
Xromp^6 der afgefcheiden, waar van de eene tot de
Ademhaaling dient, de andere om Water en
andere Vogten in te zuigen, om die door de
zelfde Opening., waar mede hy dezelven ontvangen
heeft, in den Mond en dus in de Keel
te brengen, o f anders met geweld weder uittg*
Jjlaablaazcn.
Dit Lighaamsdeel beftaat,‘ dat aan I .A fdeel,
méilcelyt- is , allcènlyk uit Peesagtiié Vliezen
en Spieragng Vlèëfch, zonder eenig Been ot sTÜK>
Kraakbeen.' T o t deszelfs verfchcidcrley buigingen,
uitflrckking en inkorting, heeft het
tweedevlcy fóort van .Spieren, waar van onze
Ontleedkundigcn' de zodanigen de Loodregte
noemen f die mét haar eénd end- gehegt zyn aan
’t inwendige Vlies f met het 'andere aan ’t uitwendige
dat de Tromp bekleedt, maakende
fegte hoeken met de Buis, waar uit zy vooit-
kornen met haar Vlcczig gedeelte- D é andere
foort van Spieren, die zy de Evenwydige geheten
hebben f lórtpen längs heen, en
hëbmiddln van Hkare Buiken- famengehegt zyn-
de, maaken zy eën groote Spier uit, welke m
3 e gedaante Wan een Riem, een o f twee Linien
dik, en agt o f tien Linien, dat is omtrent
drie vierde Duims, breed, van het hovende
dér Tromp tot aan de punt neerdaalt. De
Peezcn van deeze Spiervezelen zyn ingeplant
in ’t bihnenftè Vlies van de Buis. Ieder greo-
tc Evehwydigc Spier is op haar kant geplaatft,
nevens dë anderen; want 'men vindt er zo veel
zulke Riemen L' als noodig zyn om de geheele
rondte s$art de Tromp uit- te* nöKkeh
yan elkander afgefcheiden door een foort van
Vlies, ’t welk een uitbreiding is der Peczen
van de Loodregte Spieren. Uit dit Samenftel
worden de’ verfcheidciiey werkingen, die de
Olyphant met zyne Tromp o f Snoet verrigci
i P eel* i Stuk. ZCC5‘