I. Afdeel, hebben zy minder tyds noodig, om tot hunnen
I I . Hoofd-grootften trap van uitfpanning te komen, die
STUK' het toppunt is van de Volmaaktheid der Lighaams
Geftalte. Dus bevindt men dat de
Vrouwsperlbonen, doorgaans, op haar twintigj
e Jaar zo volmaakt van Geftalte zyn, als de
Mansperlbonen op hun dertigftc.
VVcrfthil ’t Is aanmerkelyk dat, daar de Vrugt, in de
haams in iLyfluoÊtlffl' bcilootcn, hoe nader aan de Geen
bo° rte hoe meer aangrocit; het Kind, in teden.
gendeel, en de Menfch, hoe ouder wordende,
hoe minder toeneemt. In de Jongheid zyn de
bovenlle Lighaamsdeelen grooter dan de onderjen
Het Hoofd, by voorbeeld, is ongclyk
grooter, naar evenredigheid van het L y f , dan
in Volwaflen Menfchen, en maakt, in de Vrugt,
meer dan een zesde deel der Iangte van ’t °e-
heele Kind uit: de onderfte Ledemaaten, van
de Hielen tot aan de Henpen, zyn op ver naa
niet half zo lang als ’t Lighaam. Naar maate ,
nu, het Kind ouder wordt, groeijen de onder-
Ite deelen meer aan dan de bevenften, en dit
maakt het grootfte verfchil der Geftalte tuflehen
de Kinderen en Bejaarden.
Tuflehen Het Lighaam van een welgemaakt Man, moet
vrouw™ niet rank zyn noch poezel, maar grof en wel
perfoonen. gefpierd, met duidelyke onderfcheiding der Ledemaaten
en kenbaare Trekken van ’t Gelaat:
alles vindt men ’er kragtig getekend. In de
Vrouwen zyn de Trekken fynder en zagter uitgedrukt,
de Geftalte van Lighaam en Leden is
ron-
193
ronder, en de beweeging der Spieren, die van j Afdeel
de Knokkels en Geledingen , openbaart zig n. Hoofd»
naauwlyks. De fterkte en moedigheid is ’t geen STUK-
den Man doet uitmunten, gelyk de Vrouwen praaien
met haare bevalligheid en fchoonheid. Ook
zyn z y , door één genomen, een weinig kleiner
o f korter van Lighaam dan de Mannen,
wier gewoone Iangte is tuflehen de v y f en zes
Rynlandfche Voeten. In de Vrouwen is, daarenboven
, het voorfte van de Borft verhevener
dan in de Mannen, ’t welk haaren Boezem en
uitpuilende Mammen opheft en nog meer fie-
raad byzet aan haare Geftalte. Dus is de holligheid
van de Borft in de Mannen dieper, in
de Vrouwen breeder, naar evenredigheid van’t
overige des Lighaams. ’t Voornaamfte verfchil,
egter, heeft in de Heupen plaats, welken de
Vrouwelyke Sexe veel dikker en grooter heeft,
om dat de Beenderen, die ’t Bekken famenftel-
len, ten einde de vatbaarheid van ’t zelve te
vergrooten, in haar breeder zyn. Uit dit ver-
fchillend maakzel der Beenderen in ’t bovenfte
en onderfte van ’t Lighaam, kan men doorgaans
een Vrouwelyk Geraamte zeer wel van een
Mannelyk onderfcheiden. [De Schilders en
Beeldhouwers neemen dit vooral in agt, maa-
kende een Mannen Beeld aan de Borft de helft
breeder dan aan de Heupen, en een Vrouwen
Beeld aan de Heupen de helft breeder dan aan
de Borft.]
De Geftalte van den Menfch is in veele op- Voortreffe-
J,Dïel. i Stuk. N zigteil ^ ^cr