ïi Afdeel, dezelve de Vrugt ontvangt en tot den tyd der
II. Hoofd-Verloffinge onderhoudt , befchermt en bewaart.
Dit Lighaamsdeel is in de Maagden zeer klein
en gelykt veel naar een famengedrukte Peer;
maar, van het begin der Zwangerheid af, wordt
het-allengs grooter,' zettende zig, op een ver-
baazende w y ze , in de rondte uit. Naar voo-
ren toe , egter, heeft het altyd een foort van
* Os rinc* Snoet * , die in de Scheede uitfteékt, maaken-
de het gene men den inwendigen Mond noemt
van de Lyfmoeder, die door de breede Banden
in de Zyden aangehegt is , en door de ronde
Banden gemeenfehap heeft met het uitpuilende
deel der Schamelheid. Z y h e e ft, aart haaren
Bodem, de enden der Trompetten van Fallo-
| Tuba plus f , die met een fyn buisje doorgaan in haa-
Fdlo^an<e re holligheid , doch langs hoe wyder worden
naar ’t andere end , alwaar zy zekere plooi jen
maaken , die fomtyds naar een Waaijer gely-
ken. Deeze Trompetten hebben de langte van
omtrent zeven o f agt Vingerbreedten. Men
heeft ze fomtyds gevonden , omvattende met
hunnen Waaijer, of een gedeelte daar van, de
§ Ovaria Eijerneften § , dat twee langwerpige Lighaa-
men zyn, rondagtig doch een weinig plat, leggende
aan de zyden van de Lyfmoeder, waar
aan z y , zo wel als aan de Trompetten, door de
bree-
>- (+) L eeuwenhoek was eigentlyk de eerde Uitvinder
van deeze Diertjes niet: want hy verhaalt zelf in een van
zyne Brieven , dat zeker Doktor in de Geneeskunde,
Ham genaamd, hem in ’t jaar 1677 Mannelyk Zaad ge-
faragt en daar in levendige Wormpjes getoond hadt; waar
van
breede Banden gehegt zyn of vaftgemaakt. I. Afdeel.
Hunne zelfitandigheid is Spongieus, doch zeer II. B oofd-
digt, met eenige kleine Blaasjes, ter grootte van
een Erwt o f daar omtrent, die een Vogt als Wit.
van Ey bevatten.
Deeze Blaasjes, welker getal in éénEijerneft ° f dkeb£ d
fomtyds tien o f twintig is bevonden , worden vrugting.
thans gemeenlyk voor Eijertjes gehouden, weï-
ken het Mannelyk Zaad op gelyke wyze be-
vrugt, als men zulks in de Eijeren van het Gevogelte
waarneemt. Men verbeeldt zig dat één
van die Diertjes, welken de wonderbaare Ontdekkingen
van L eeuwenhoek (* ) , in zulk een
menigte en in eene zo. verbaazende kleinheid,
in het Zaad der Mannèlyke Dieren hebben doen
zwemmen, het cerfte beginzel is van het Dier.j
waar van het, in zyne Slangswyze gedaante j
reeds het Hoofd en de Ruggegraat, die waarlyk
zig in hét Vrugtfchepzeltje allereerft, en, voor
dat zig nog eenige Leden openbaaren, aan t oog
voordoen, zou affehetzen: dat hetzelve, ’t zy
inde Lyfmoeder, in de Trompet van Fallopius,
o f in het Eijerneft, een Eitje ontmoetende, ’t
welk ryp en gereed is om het Diertje te ontvangen
, door zekere Vaatjes, daar het in t Zaad
zyn Voedzel mede ingezoogen heeft, aan het
Eitvan
Hy in ’f zelfde jaar berigt gaf aan de Koninglyke Sociëteit
van Londen, en Hartsoeksr verhaalt, dat hy ze
in 't jaar 1674 reeds gezien , doch voor ronde Bolletjes
'gehouden en ’er geen agt op geflagen had V zo dat van
. fommigen, hoewel ’t onregt , de Eer der Uitvinding aan
deezen laatften is toegefchreeven.
, I ,D eel. i Stuk, S 4