Inleiding. ■ Hingen moeten derhalve ongemeen fyn en eg-
ter van alle anderen onderfcheiden zyn. Het
fchynt wel het fynfte deel te zyn van de Dier-
lyke Vogten, millchien af komftig van de Oliën,
o f een Geeft, die in een zeer fyne Olie huis-
veft (*).
<wlfke8n Onaf hanglyk van het Lighaamsgeftel, dat de
van Ver- ' grond is van de weezentlyke verfchillendheid
der Dieren onder elkander, zyn ’er andere Oor-
'zaaken, die een weezentlyk of toevallig onder-
fcheid maaken in de Dieren, daar men, in der-
zelver gebruik, op letten moet. Zy hangen af
van het Voedzel dat men bun geelt, van de
meer o f minder beweeging en arbeid, die men
hun laat doen, van de bepaaling der Driften,
het Klimaat, Saizoen des Jaars en .wat dies meer is.
zS« Voed- Het Voedzel, dat de Dieren gebruiken, heeft
invloed op alle hunne Werkingen; het veroorzaakt
hunne vlug- of traagheid, kragt o f zwakheid
, en bepaalt den aart van hun Vleefeh en
Vogten. De Heer Boerhaave onderfcheidt,
ten dien opzigte, de Dieren in ’t algemeen in
twee Hoofdfoorten; naar dat zy van Kruiden en
Aard- of Boomvrugten, o f alleen van levendige
Schepzelen beftaan. Sommigen vindt men c°'-
ter, die het een zo wel als het.andere gebruiken,
gelyk de Honden, Katten en andere Viervoetige
Dieren in overeenkomft met den Menfch.
In de Vogelen, in tegendeel, heeft zulk een
groot
(*) Chemie, Vol.i. pag. 6<5.
groot verfchil plaats in de gefteldheid van de [n leiding.
Maag, dat de genen, die van Vleèfch leeven,
geen Graan fchynen te kunnen verteeren, en
die Graanen eeten geen trek fchynen te hebben
tot Vleefeh ( t> Iets dergelyks heeft plaats in
de tamme Dieren, die enkel van Gras enAard-
vrugten leeven, en een af keer hebben van alle
doode Krengen. De zodanigen, die leevendige
Dieren verfcheuren en derzelver warm Bloed
zuigen, merkt men aan, zyn veel fterker en
werkzaamer van aart, dan de anderen; hunne.
Spieren zyn taay, hun Vet is geil en men agt-
ze meeftendeels onbruikbaar. Als zy in ons
Lighaam komen, zyn het doorgaans Geneesmiddelen
of Vergiften. De andere foort van
Dieren in tegendeel, die hun Voedzel uit Kruiden
en Vrugten des Aardryks trekken, maaken
het nuttigde en befte deel van onze Spyzen uit*
Van veelen gebruikt men de Melk en het Vleefeh,
van fommigen zelfs de Ingewanderi, tot Voed-
zel.- Maar hoe groot een Verfchil is er niet in
derzelver Smaakelykheid haar de plaatfen, daar
de Beeften geweid worden; een veilchil dat zig
zelfs openbaart in de Huid der Koebeeften en
de Wol dhr Schaapen. Men merkt ook aan, dat
het Vleefeh vanfommige Dieren de kragten aanneemt
yan de Kruiden, waar mede zy gevoed
worden: ten minften is dit zeker van de Melk.
De
(+) Zie het Vertoog van den Heer Reaumur, over dê
Ve rteerinv der Spyzen indeMaa£ der kogelen; in d eUit*
gezogte Verhandelingen, het IV. B eel, bladz. 345.
1. Deel. 1 Stue. F J