370 roeden Rljnland*. Reeds den 1 Augustus 1 6 2 6 , werd liet aan-
gewonnen land onder de deelgenoten, door het lot , ieder naar even*
redigheid van zijn aandeel, verdeeld ; deze loling geschiedde op het
stadhuis te Purnicrende, in tegenwoordigheid der bovengenoemde aan-
lcggers der bedijking als Hoofd-Ingelanden , alsmede van den over dit
meer benoemden Dijkgraaf J acob J a n sz . A b is , den Secretaris S ybra h d
C l a e s z . S c h o t , den Penningmeester J acob J a h sz . G r e b b e r en zeer vele
der ingelanden. De W o r b e r ligt 4,70 eil. beneden A. P., en wordt
door 4 wegen , als: den N oorderweg, den Zu i d e rwe g , den 0 ost
er weg en den We s t e rwe g doorsneden.
Tbans beslaat deze gem., volgens het kadaster , eene oppervlakte van
1661 bund. 59 v. r. 68 v. eil., waaronder 1642 bund. 68 v. r. 40 v. eil.
belastbaar land. Men telt in de W i j d e -W o r b e r 7 4 h., bewoond door
81 huisgez., uitmakende eene bevolking van ruim 500 inw., die mecst
in de melkerij en het kaasmaken hun bestaan vinden.^
De W o rm e r bevat zeer goede weilanden,, doch moet in zwaarte van
grond en vruchtbaarheid voor de Beemster en de Purmer onderdoen.
Ook deze bedijking bezit de eigenschap, dat de grond van het Zuidwesten
naar het Noordoostcn in vruchtbaarheid loeneemt, zoodat men nabij
het Kalf het slechtste en nabij Neck het beste land heeft. In liet meer
slaan 12 watermolens, ieder van 25 tot 27 eil. vlugt , namelijk drie
gang ieder van vier molens , welke alle vroeger scbeprad-walermolens
waren ; doch van 1810 tot 1857 zijn zij veranderd in regtstandige
tol-vijzelmolens, welke molens, bij minder kosten , in veel.korter tijd ,
dan men hiertoe vroeger noodig had , dit meer van het overtollige water
ontlasten. Dit belangrijk voordeel heeft men le danken aan den ijver
en het doorzigt van den Molenbaas C o r h b l is P r i j s , die meer dan vijftig
iaren de betrekking van opzigter over de molens en den dijk gehad heeft.
In 1848 heeft men bij proefneming voor den afgebranden watermolen
er een geplaatst, met eenen leggenden vijzel van 26 eilen vlugt, die ,
volgens het oordeel van deskundigen geschikt 'is, om , bij latere veran-
dering van- twee anderen , in dat zelfde gang even veel water uit te
werpen , als vroeger door de vier met staande vijzels gedaan werd.
Van de bedijking af was het meer slechts een polder; doch in
September 1838 is het in drie polders afgescheiden en den 22 dier
inaand daartoe afgesloten. ►
De Protestanten , die er ruim 300 in getal zijn , behooren tot bunne
rcspective gem. te Purmerende. — De R. K., van welke men er
200 t e lt , parochieren te Purmerende en te Zaändam, aan t Kalf.
Al spoedig na de bedijking had men aan den Westerweg , op half-
weg tusschen den Noorderweg en Zuiderweg, eene school gebouwd,
die , in later tijd vernieuwd , daar tot. den watervloed van 1825 gc-
staan heeft, bij welk onheil ook dit gebouw geheel verwoest werd.
Men besloot nn het schoolgebouw en woonhuis aan den Wormerdijk,
op Neck , te bouwen, waartoe den 28 Augustus de eerste sleen gc-
lcgd werd, en welke school den 8 April 1829 is ingewijd. Vroeger
behoorden school en woonhuis aan het dijkbestuur, Ihans aan de ge-
meente. Deze school wordt gemiddeld door 50 kinderen bezocht.
De kermis valt in op Pinksteren.
Bijzondere belangrijke gebeurtenissen vinden wij van dit meer met
aangeteekend, behalve enkele rampen door brand. Zoo verbrandde
in 1776 door het onweder een boerenhuis aan den Zuiderweg, welk
buis niel weder opgebouwd is. In 1778 sloeg het onweder in den
grootsten niolcn en smolt, onder anderen , de sehalmcn der ketting van
eene daariu hangende huisklok aan clkauder. — ln het juar 1819 op
Zondag van Beemster kermis , verbrandde door het onweder, de boer-
derij de Monn i k , en in het jaar 1848 de bovenwatermolen van het
Noordgang.
De watervloed, die den 4 en 5 Februarij 1825 geheel Waterland over-
stroomd had , veroorzaakte den 6 dier maand nabij het Kalf, aan den
Zuiddijk eene dijkbreuk van 12 roeden wijd en 15 eilen diep. Het
valt gemakkelijk na te gaan , hoe moeyelijk de redding bij zulk een
onverwacht en schrikkelijk onheil was. Beklagenswaardig was de toe-
stand der ongelukkige bewoners van dit schoone en vruchtbare meer.
Slechts zeven of acht landlieden , digt aan den dijk wonende, konden
aan behoud van vee en andere goederen denken. De overigen werden
binnen anderhalf uur met 4.70 eil. water - overstroomd , genoodzaakt
zieh op zolders , in watermolens of boomen te redden en kommerlijk
te behelpen. Dadelijk snelden vele menschenvrienden uit Purmerende
en van elders tcr hnlp , wier medewerking den geheelen nacht voort-
duurde. Met schuitjes voer men af en aan, en redde alzoo eene
menigte menschen van eenen zekeren dood, welke hun van alle kanten
aangrijnsde, daar het water spoedig zoo hoog was geklommen ,
dat men de om hulp roepende, deor gaten in de daken te slaan , van
hunne waggelende zolders moest afhelpen. Dankbaar erkende men den
Goddelijken zegen die bij het schoone en stille weder zoo zigtbaar bleck;
anders was het aantal verongelukten ongetwijfeld zeer aanmerkelijk
geweest. Vijf menschen uit dit meer verloren het leven bij den door-
braak ; terwijl kort hierna nog drie andere, met het redden van eenig
huisraad bezig, door het omslaan of zinken van het vaartuig jammer-
lijk omkwamen j 658 runderen, 57 paarden en 870 schapen en een
aantal varkens en vette kalveren verdronken. Weldra was men er
op bedacht, om in het belang der ingezetenen het meer weder uit te
malen. Reeds in April 1825 begonnen de drie bovenwatermolens te
malen , doch dezen maalden vier maanden te vergeefs, om dat men
bij het digten der doorbraak bij het Kalf, zoo wel als met die bij
Durgerdam wat lang talmde, en het water der overstroomde landen
dus met de zee rees en daalde ; zoodat eerst half Augustus 1825
de drie lager staande molens, den 30 December 1825 de drie daar-
opvolgende lager staande molens, en met April 1826 de iaagste molens
aan het malen geraakten. Intusschen waren van rijkswege om
het werk ter droogmaking te bespoedigen tien stoomvijzelmolens, of
zoogenaamde vuurmachines aan den dijk geplaatst; van welke er som-
mige reeds met primo Januarij 1826 in werking waren. Door alle deze
vereenigde krachten was dan ook dit meer 71 weken na den vloed,
en dus den 16 Junij 1826 droog, zoodat in den nazomer het vee
weder op sommige plaatscn in de W o r b er graasde. Van alle huizen ,
ten getale van 66 , die er in dit meer stonden , konden er slechts
17 door zware reparatie worden hersteld , alle andere moest men geheel
nieuw opbouwen. Ook spoedig ving men inet den herbouw der
huizen aan. Reeds den 10 Februarij 1826 werd met een huis aan den
Wormer-dijk opNeck, een begin gemaakt. Vervolgens is men in den
nazomer en herfst voorlgegaan mcl bouwen , zoodat in 1827 onder-
scheidene boerenwoningen en huizen bewoonbaar waren.
De storm van 14 Januarij oefende ook eenen krachtigen invloed
uit op de nog nieuw gebouwde huizeti. Twee boerderijen , waaraan
men bezig was te bouwen , waaiden om en de kap van den nieuwen
molen van den Zuidpolder woei er geheel af.