V. binnen hol, en is insgelyks met Lugtblaasjes
^deel» ggyQi^ Hoe (jeeze Hoorn een gevolg kan
H oofd, zyn van de Mannelykheid , bewyft de over-
liSojhr. eenkomft met de Herten, die, zo men verhaalt,
gefneeden zynde o f van de uitwendige
deelen der Voortteeling beroofd, geen Hoor”
nen krygen.
Moeielyker zou deeze Proefneeming in ’t
werk te ftellen zyn in deze Infèkten, hoewel
men ’er, niet Tuinder, de uit- en inwendige Teel-»
leden aan vindt. R oes En geeft , in navol.
giDg van Sw a m m e r d a m , de Afbeelding
van de Hoornagtige o f Kraakbeenige Schee-
de, door welke de Schaft in de Torren uitgelaten
wordt (* ); doch hy bekent, niet in ftaat
te zyn geweeft om het zagte of Peesagtige
gedeelte af te beelden; dewyl hy zyn onderzoek
te werk ftelde in Torren die reeds droog
en eenigen tyd dood geweeft waren. S wam,
mer d am geeft een onverbeeldelyk uitvoerige
Afbeelding van de Roede en derzelver
Wortel niet alleen , maar ook van de Zaad-
voerende Vaatjes en derzelver wonderbaarlyke
beginzelen in deeze Torren ( f) ,
De Teftikels of Balletjes, getuigt hy, zyn
zeer aartig in de Rhinofters o f Hoornneuzen.
Zy beftaan ieder uit een Vaatje, dat, door
omwinding , de langte krygt van meer dan
twee Voeten , zynde aan ’t ,end wat dikker
(* ) Infekten-Beluftiging. II. TH. T.VII. Fig. 9.
(V ByM&r Natuur, Tab. XXX. % . 9,
en blind of geflooten. Tuflchen deeze Ballet- v -
jes, die ieder een Kluwen van dit Vaatje ver- jyEEL
toonen, leggen de Zaadblaasjes, die een Zaad- Hoofd-
ftoffe bevatten, welke zo blank niet is als deRhhMel
Zaadftoffe in de Vaatjes der Balletjes, of in de
aan brengende Vaatjes, die naar de Roede loo-
pen : waar uit blykt dat gemelde Stofte, in deeze
Deelen, even als in de Viervoetige Dieren,
haar toebereiding! krygt. Het end van de
* Blaasjes, dat zeer dun uitloopt, is verdeeld in
zes Draadjes , die ieder met een zeer aartig
Kliertje bezet zyn, in welken waarfchynlyk de
affeheiding gefchiedt van eenig Vogt. Rondom
deeze Kliertjes vondt hy ook een, menigte van
Tongepypjes ingeplant.
By de Teeldeelen van het Wyfje voegt dee- Eijeiflok,
ze Autheur de Afbeelding van de Zwelg-kcn‘
pyp of Keel, de Maag en het Gedarmte, die
te (amen een Kanaal maaken, dat op de eene
plaats naapwer, op de andere wyder is, De
Eijerftok legt in het onderfte van ’t Agterlyf,
doch, met Eijertjes gevuld zynde, wat hooger
of voorlyker. Dezelve beftaat uit twaalf Ei.
jerleidingen, aan iederzyde zes,in tweegemee-
•ne Buizen uitloopende, die door zig te veree*
nigen de Scheede maaken, welke, aan ’t end,
de Leg wordt, gelyk in de Vogelen: zynde
eenHoornagtig halfmaanswys Ringetje, dat van
onderen met Haairtjes is bezet. In fommigeri
deezer Buizen vondt hy, by ’t openen van een
Wyfje dat de Eijeren reeds gelegd hadt, nog
I» DEEL. IX. Stw* . hier