V .
A fdeel.
X fU .
Hoofd.
s t u k .
Rooze-
£ okj-.
D ekfchilden flomp en g la n z ig g ro en , de
D y ën niet Jtekelig en de Sprieten van
maatige langte heeft.
D e e ze Soort van S childvleugelige Infekten
i s , wegens de R e u k , die z y hebben, bekend
b y den naam van Roozebokjes. D e Heer G e-
o f f r o y noemt hem de groene Bok met den
2leu k va n R o o z en , die in dèeze In fe k te n , w e l.
k e z ig meed op oude Wilgebo omen onthoud
en , zo fterk is , dat dezelve z ig fomtyds over
’c V e ld v e rfp re id t, wanneer eenige W ilg e b o o men
, met Roozebokjes beladen, in de nabuur-
fchap z y n . D o o r het droogen, e venw e l, ve r-
dwynt die R e u k , en houdt zo zeer geen ftand,
als de zogenaamde M o sk e lja a t-R e u k van de
T o r r e n , Doodgraavers genaamd; die ook niet
e ig e n tly k deezen naam mag draagen.
Gemelde H e e r merkt a a n , dat de befcbry-
v in g , welke L i n n a e l t s van deezen B o k -T o r
geeft , niet a l te naauwkeurig is. H e t A g -
te r ly f , n a am e lyk , is wel van boven b laauw ; de
W ie k e n z y n zw a rt, de Pooten b laauw , zow e l
als de V o e te n , die van onderen eenige ruigte
hebben. Aan het Borftftuk is wederzyds een
fpitfe P u n t , en van onderen heeft het drie
K n o b b e lt je s , a lso o k eenigen, die kleiner z y n ,
wat v o o r ly k e r , welke hetzelve oneffen maa-
ken. , D e D ek fchilden z yn eenigermaate z a g t ,
b u ig z aam , en fyn Sagrynagtig geftippeld, L a n -
cetswyze langwerpig , hebbende ieder twee
overöverlangfe
Streepen, die een weinig verheven V.
z y n . L innjEüs tekent ’er drie a a n ; doch • Jg g® *
daar z yn ’e r , zegt h y , maar twee. O o k kan Hoofd»
z y n E d . niet b e g ry p e n , waarom dat o nze A u - STüK*
theur de Sprieten zegt regt anders gefield te Rooztioli^
z y n , dan in de overige B o k k e n ; alzo d e zc lven
’er volmaakt mede overeenkomen; uitgenomen
dat het end der L e e d je s een weinig minder d ik
is . D e Sprieten (voegt h y ’er b y ) hebben ten
minfte de laDgte van het L y f (* ) .
I k h e b , o o k , op die befchryv ing veel aan
te merken. In myne Roozebokjes z y n de W ie ken
niet zw a r t , maar bruinagtig g e e l, g e ly k
in de Gouden T o r re n en veele anderen. D e
Pooten z y n , wel is w a a r, blaauwagtig, doch
zo blaauw niet als het L y f van boven. F r i s c h ,
die deeze Soort de blaauvoagtig groene H o u t -
K e v e r noemt, merkt zeer w el a a n , dat het B o r f l-
i lu k veel Go udglanziger is dan de D ek fchilden ;
doch die verandering van K le u r , welke w y in d e
laatften waarneemen, als zynde fomtyds d o f en
d o n k e r, fomtyds h e ld e r, g lanzig en Go ud g ro en ,
fchynt niemand der gedagte Autheuren opge»
merkt te hebben. D o k to r S c o p o m , a lle e n ,
tekent aan, dat dit In fek t geheel g lanzig is en
blaauw gro en, met de D e k fch ild e n en fomtyds
ook het Borftftuk groenagtig. In het groene heb
ik nooit blaauwigheid befpeurd, maar wel aan het
L y f en de Pooten, H e t Borftftuk heeft de gezegd
e