flp 2 B e s c h r y v i n g v a n
V.
A fdeel.
y.
Hoofdstuk.
xv.
Domefticus.
JClopEorretje.
( i j ) Torretje dat zwart is, hebbende de Dekschilden
graauw en zwart gerand, bet
BorJIJluk ruig.
Deeze Soort van Torretjes was in de Verhandelingen
der Akademie van Upfal in Sweedert
genoemd Dermefies, rolrondagtig van Lighaam
zynde, met een dikke ruigagtige Halskraag ,
de Schilden roodagtig. Het hadt de Sprieten
rosagtig , het L y f en de Pooten zwart, zynde
niet veel grooter dan een Luis. Men vindt
het in verfcheiderley Huisraad en in de Huizen.
Thans voegt onze Autheur ’er by , dat het
Borftftukzeer bultig, en byna half-Klootrond
z y .‘
De Heer G e o f f r o y betrekt hetzelve tot
zyn eerfte Soort in het Geflagt van Byrrhus,
die hy in ’t Franfch noemt Vrillettes of Fret-
torretjes , voorgemeld; onder den tytel van
Vrillette des Tables, o f Tafel-Frettorretje. De
langte is, volgens hem, een agtfte o f een zesde
Duims: men vindt ’er die donker bruin en
die lichter zyn van Kleur: zy hebben de voor-
gedagte eigenfchap der Houttorrecjes , van, als
menze aanraakt, den Kop en Pooten in te trekken
, even als of zy dood waren. Deeze zyn
het, zo hy oordeelt, inzonderheid , welker
Wormpjes de ronde Gaatjes in het Hout booren,
( 1 5 ) Dertneftes niger, Elytris grifeis, margine nigris, Tlxo-
race yiliofo. Faun, Snee. 368.
ren, daar onze Kaften en Kiften, en wel voor- V.
naamelyk Tafels en Stoelen, van doorboord en
allengs zodanig verteerd worden, dat zy aan Hoofd-
ftukken breeken: des men deeze Mekten niet
dan te menigvuldig in de Huizen ontmoet.
„ Onder de Soorten van dit Geflagt verdient
„ de Eerfte, zegt h y , onze opmerking, zo
„ zeer niet wegens de Kleuren, die geen Glans
„ hebben, o f wegens de Geftalte, daar niets
„ byzonders in fteekt, als uit hoofde van een
„ zonderling Geluid, welk dit Diertje maakt,
„ tot ongeruftheid , fomwylen , van eenige
„ Menfchen. Indien men zig in ftilte bevindt
„ in een Vertrek, [gelyk by het bewaaken van
„ Kranken,] hoort men fomtyds, inzonderheid
„ naar deVenfteren toe, een regelmaatig klop-
„ pen, dat dikwils laDg aanhoudt, en zeer ge-
„ lykt naar het tikken van een Zak-Orlogie.
„ Sommigen hebben deeze Kloppingen aan
„ Spinnekoppen , anderen aan een Soort van
, , Luisjes toegefchreeven, die in oud Hout
„ voorkomen, deswegens Klopluisjes genaamd.
„ Anderen, zonder het Infekt te kennen, welk
„ dit Geluid maakt, of daar om te denken,
„ hebben dit Tikken genoemd het Uurwerk
„ des Doods, hetzelve als een kwaad Voorte-
„ ken aanmerkende. Maar, noch de Spinne-
„ nekoppen, noch de Houtluisjes kunnen oor»
„ zaak zyn van dit Kloppen; het welk veroor-
„ zaakt wordt door de Fretjes, die by herhaa*
„ lingen op het oude Hout flaan, om hetzelve
‘l, 1. Deel. IX. stuk. T 3 te