A fdeel.
IV.
H oofdstuk.
l x i i .
P arallelopi*
pedus.
' Mfagtige.
geteld; als in Sweeden, en wel in het gedeel-
te.dat men Oeland noemt, gevonden zynde.
Ten opzigt van de Nypers of Hoornen komt
hy zeer veel overeen met die Vliegende Herten,
welke men de Wyfjes noemt: de Kleur
verfchilde ook weinig, zynde bruin rood; doch
aan het Borftltuk waren, wederzyds, drie Kerke
Tandjes.
(62) Tor die Nypers aan den Eek beeft, plat-
agtig en zwart is, aan de Nypers met
■ een zydelings opjlaande Tand.
Deeze is in Geftalte van ’t Lighaam en de
Sprieten, ja in alle opzigten, zo gelyk aan de
Wyfjes Vliegende Herten, dat men hem,indien
hy niet agtmaal zo klein was, voor den zelfden
zou houden: maar de Kleur is zwart, niet
bruin o f paarfchagtig, en het L y f platter, zegt
L in n ü u s , Men heeft hem in Duitfchland gevonden.
Volgens de uitdrukking der Wiskonftenaa->
ren, moet dan deeze Tor half zo lang zyn als
die, en dus heeft het ook de Heer G e o f f r o y
begreepen , wanneer hy hier mede vergelyke
een T o r , omftreeks Parys voorkomende, dien.
hy de kleine Hinde noemt (*). Dezelve, naa-
melyk, was negen Liniën lang en vier Liniën
' breed,
(62) Scarabsms maxillofus depreflus niger, Maxillis dente
laterali elevato. Sy/l. Nat. X.
(*) La petite Biche, Hifi. des Inf, env. Paris. Tom, I. p. 62.
breed: des hy dien Tor omtrent de helft kleiner
noemt , dat is in langte en breedte. Hy
badt deezen lang voor een enkele Verfcheiden-
heid gehouden, doch naderhand een byzonder
Kenmerk daar aan ontdekt, befiaande in twee
verheven, gladde Puntjes, die zig nevens elkander,
op het midden van den Kop, in de
Mannetjes, bevinden, en diè het groote Vliegend
Hert. niet heeft. Deeze kleine, zwarte
Soort, zegt hy , onthoudt z ig , even als de anderen
, in de Stammen van rottige Boomen en is
niet zeldzaam. :
(63) Tor die Nypers aan den Bek heeft en
halfmaanswyze: bet Borftjluk gezoomd,
Deeze was van zeker Heer, in zyne Verhandeling,
befchreeven, onder den naam van
blaauwagtige Carabus. Die naam, van Stier
afkomltig, plagt aan het Vliegend Hert gegeven
te worden , en dus wordt deeze Soort, om
dat dezelve daar na gelykt, van L iN N a tu s
Caraboides gebynaamd. Doktor S cop o L i noemt
Lucanus Caraboides, een T o r , die in Karniolie
niet zeldzaam is en blaauwagtig, t’eenemaal ge.
ftippeld, met de Schilden een weinig geflreept,
de Hoorens halfmaanswyze, en aan ’t geknotte
end vyftandig, zegt h y , gelykerwys in de
meelte Mieren. G e o f f r o y heeft ’er een
om-
(63) Scatabiras maxillofus, Maxillis lunulatis, Thotace mar-
• ginato. Ud dm. Dijf.'N. 43. Carabus carulescens.
i. Deel. ix . Stu k . R 4
V.
Afdeel.
IV.
Hoofdstuk.
lxttt.
Caraboides.