V.
A fdeel.
I.
Hoofd»
stuk,
Sprieten.
Be Netswy'
ge Oogen.
ten geplaatft:, doorgaans twee in getal, aan
ieder zyde één, doch in fommigen tot vier toe,
gelyk men dit ziet in een WaterTnfekt, naar
de Piffebedden gelykende.
W y zullen hier het gebruik niettragten te onderzoeken
van alle de gemelde Uitftekken , die
zeer noodig fchynen te zyn , om dat menze,
in lömmige Infekten , van een verbaazende
UDgte vindt: des het niet te denken i s , dat zulke
Werktuigen tot enkelfieraadaan deezeDiertjes
zouden gegeven zyn. Dat zy aan veelen dienen
om de Lighaamen te betalten , is niet
pnwaarfchynlyk, wanneer men agt g eeft, hoe
de Torren , in het loopen, de Sprieten voor-
waards uitlteeken, en dezelven byna onophou-
delyk beweegen, als of zy den Grond peilden
en de omgelegen Lighaamen bevoelden of onder?
zogten. Het gebruik dat anderen, gelyk de Ka.
pellen, van haare Sprieten maaken, en of zy in
deeze ook dienen tot Werktuigen van de Reuk
pf van ’c Gehoor, kunnen wy niet bepaalen.
Behalve de Sprieten, wordt men aan den
Kop der Infekten verfcheide opmerkelyke Dee-
len gewaar. De genen, die het meelt uitmunten
, zyn de Oogen. In fommige Infekten, fchoon
z y ’er wezentlyk twee hebben, zyn dezelven
zo naby elkander geplaatlt, o f met zo weinig
onderfcheiding, dat zy maar één Oog fchynen
uit te maaken. De meefte Infekten hebben ’er
één aan ieder zyde van den Kop; anderen heb-
kseo’ft meer, en men telt aan de Spinnen tot
a§5
agt Oogen to e , die in verfcheiderley Spinnen V.
• ° „ au t A fdeel, op verfchillende wyzen geplaatlt zyn. Alle infekten,
byna, hebben^ deeze Oogen hard, ver- Hoofdhevenrond
, en famengelteld uit een foort van STüK*
Hoornvlies, ’t welk zig glad vertoont: maar,
als menze, van naby, met een Vergrootglaasje
befchouwt, ziet men, dat dit Hoornvlies in
oneindig veel kleine Facetten is verdeeld, die
een foort van Gaas of Netwerk maaken. Het
getal deezer Facetten is dikwils verbaazend
groot. L eeuwenhoek rekende ’er, op het
Hoornvlies van een T o r , over de drie-, en op
dat van een Vlieg over de agtduizend. De
Heer Puget is verder gegaan, en verzekert,
dat door hem zeventienduizend driehonderd en
vyfentwintig zulke Facetten onderfcheiden zyn
op het Oog van een Kapel o f Vlinder.
Dit maakzel der Óogen was voor de Infek- HetGezigt,
ten zeer nuttig en zelfs noodzaakelyk. Indien
hunne Oogen, die onbeweeglyk z y n , van
geltake geweell waren als de Oogen der Viervoetige
Dieren, zouden zy het Gezigt hebben
moeten miffen van een menigte van Voorwerpen;
daar nu dezelven van hun, door middel van
deeze Facetten, en door de uitpuiling der Oogen,
byna van agteren zo goed als van voo-
ren, en van boveu en beneden te gelyk, be-
fchouwd kunnen worden. Dat meer is , ieder
Oog fchynt de Voorwerpen te moeten vermenigvuldigen
en tevens verkleinen, gelyk dit
in het Zien door die Glaasjes plaats heeft,
1, DiEL. ;x. stuk, A 4 welke