V. meeftal veel dunner en langer, zullen wy den
Afdeel, s cijenkei heeten , en het derde , waar mede
Hoofd- de Poot ten einde loopt, en dat zelf famenge-
stuk. fteld is uit verfcheide kleine Ringetjes o f Stuk-
ken, die met elkander gewricht zyn , noemen
wy den Voet. Deeze is in fommigen uit twee,
in anderen uit drie, vier, vyf of meer Leden
famengefteld. Men kan niet twyfelen, of de
beweeging en het gebruik deezer Deelen wordt
hier door grootelyks bevorderd, even als door
het groot getal van Beendertjes, die ’er inde
Handen en Voeten zyn van de Menfchen en
Viervoetige Dieren. Aan het uiterfte end van
den Voet zitten twee , vier en zomtyds zes
Haakige Nagelen ofKlaauwen, die zeer fcherp
zyn , en waar mede het Infekt zig aan de oneffenheden
der Lighaamen vaft houdt, zo van
onderen als van boven o f van ter zyden, op
' loodregte en fchuinfe Vlakten, aan beweeglyke
Takken, Bladen en Bloemen. Dikwils is de
Poot, van onderen, nog, in ’t geheel o f ten
deele , voorzien met een zoort van Kwaftjes
o f Sponsagtige Kuflentjes, die, zig digt tegen
de Oppervlakte van gladde Lighaamen aanvoegende,
het Diertje daar op , in alle (landen,
vaft houden: gelyk wy dus de Vliegen langs
de Glazen van een Kamer, onder aau de Zolder ,
o f langs een Spiegel, die fchuins voor over
hangt, zien loopen.
Beweeging.* Alle de Infekten hebben niet eenerley beweeging
in hunne Pooten. In ’t algemeen maakt
dc
de D y e , daar zy met het Ligbaam famenge- v
voegd i s , de beweeging van een Knie of van A fdeel.
een Kloot in zynePan, gelyk nien ’c noemt,
kunnende zig naar alle kanten beweegen. Dee- stuk.
ze werking, nu , wordt door een foort van
middelftuk geholpen, dat dikwils rond is, 2ig
dikwils aan ’t begin van de Dye geplaatft bevindende
en waar van de Kop door de Gewrichts*
holligheid iDgenomen wordt. In fommige Infekten,
egter, kan de Dye niet dan de Schar*
nier-beweeging oefenen, die in buiging en uit*
ftrekking beftaat; dewyl zy , door zekere by-
hangzels o f harde Plaatjes , tegengehouden
wordt. Ook is het Gewricht van de Dye met
den Schenkel, in de meefte Infekten, aan zulk
een foort van beweeging bepaald.
De Stippen, die ons nog overblyven te onderzoeken
in het Borftftuk , zyn langwerpige of*Lugt-a
o f langronde Openingen, als een foort van s"aLjes*
Knoopsgaten, door welken het Infekt adem
haalt. Deeze zyn niet aan dat Lighaamsdeel
alleen eigen: men vindt ’er dikwils meer aan
het Agterlyf, waar vaq ieder Ring ’er gemeenlyfc
twee heeft, op ieder Zyde één; terwyl aan ’t
Borftftuk maar twee o f vier Stippen zyn. In
de Infekten met twee of vier ongedekte Vleu- *
gelen, ziet men ’er duidelyk vier, twee aan
ieder Zyde, de eene boven de andere geplaatft:
een dergelyk getal heeft men ’er in de Kapellen
, doch, wegens derzelver Dons, zo blykbaar
niet: in de Infekten met Dekfchilden vindt men
I. Duel. ix. stuk, B niet