312 B e s c h u y v i n g V A N
V. van den Kop daar binnen. Dit Borftftuk is taa-
Afdbbl ixielyk rond, met eenige verheffingen, vooral
Hol)fd - eene in ’t midden , die door een overlaagfe
stok. Groef verdeeld wordt, en de geheele omtrek
is door een breeden platten Rand bepaald. De
Dekfchilden zyn kort, en aan ’t end als overdwars
afgefneeden, waar door byna een derde
van ’t L y f in ’t gezigt komt. Derzelver Grond-
kleur is zwart, gelyk die van den Kop, het
Borftftuk en het L y f , dat met eenige geele
Haairtjes is bezet.
Eigen. Omtrent de Verandering van dit Infekt zyn
fchappen. zeer naauwkeurige Waarneemingen in ’t werk
gefteld door den vermaarden R o e s e l . Het is
maar weinig Jaaren geleeden, dat men kennis
kreeg aan eene zonderlinge Eigenfchap van ’t
zelve, mooglyk een der wonderlykften die ons
de Huishouding der Infekten uitlevert. Ik heb
hier de Begraaving van de Mol op ’t oog, die
’e r, door lbmmigen, den naam van Molkngraa-
ver aan doet geeven; dat evenwel wat partiku*
lier is , dewyi men zeker weet, dat cjeeze In-
fekten niet op de Mollen alleen zodanig ver-
flingerd zyn, of zy bewyzen ook wel de laatfte
Eer aan doode Muizen en andere Krengetjes.
Dit gaat zelfs zo ver, dat R oe s e l hem den
Scbarmam- begraaver tytelt. Ik noem deezen,
in onderfcheiding van den grooten zwarten, de
bonte Doodgraaver.
Gemelde Eigenfchap is Wereldkundig ge.
maakt in de Verhandelingen der Koninglyke
' Akam
Akademie van Berlyn, van den jaare 1752,
door den Heer G l e d i t s c h , die verhaalt,
hoe zeker Predikant, door eenen Brief aan die
Akademie, hem ’t allereerft de Oogen daar op
hadt doen veftigen. Een doode Mol, vry ne-
dergelegd zynde op een Aarde, die niet te hard
of te nat is , en ook niet te grof of Kleyagtig,
verdwynt, als ’t zeer warm Weer is, in eenige
Uuren, en anders, zegt h y , zekerlyk binnen
den tyd van drie Dagen. Uit de Proefnee-
mingen, door deezen Heer, in den jaare 1750,
daar omtrent genomen , bleek, dat dit Vep-
fchynzel veroorzaakt werdt, doordien zekere
Torren een Graf maakten voor dit niet alleen ,
maar ook voor andere Krengen, welken zy op
de Aarde leggende aantrpffen, en die allengs
geheel begroeven; ftrekkende dezelven vervol?
gens tot huisvefting van hun Krooft, de Wormen
naamelyk, uit hunne Eijertjes , in het
Kreng waarfchynlyk gelegd, voortkomende.
Doode Vogeltjes en Visjes, ja ftukken Ofien
Lever, werden op de zelfde wyze onder de
Aarde geflopt, en men bevondt dat de Been?
deren zelfs , ten meeften deele , verbryzelcj
worden dpor deeze Infekten. Het is ge-
bleeken, dat ééne Tor in ftaat z y , om dus een
geheele M o l, binnen een Etmaal tyds, te be?
graaven. Het zelfde gefchiedde ook met een
doode Pad, die aan een Stokje, digt by den
Grond, opgehangen was; wordende het Stokje,
als met overleg, omver gearbeid dpor deeze
I, Deel. IX. Stuk. X 2 Tor*
V.
A fdeel
VII.’
H o o fd -
stuk.