V.
hy zegt vervolgens, dat het vooral noodig
’ j» is, om in die Proefneeming te flaagen, dat
„ men wagte, tot dat de Rups van Eeten op-
„ houde” , en dus aan ’t Veranderen toe is:
want dat hy ’er de andere Vervellingen niet door
verftaat, is blykbaar; dewyl hy zolanggewagC
wil hebben, tot dat de deden van de Kapel in de
Rups, door haare yitzwelling ter wederzyde
van de Borffc, als twee verheven Bultjes of Uit*
puilingen zig wat zigtbaarder beginnen te ver*
toonen. Ook voegt die keurige Waarneemer
’er b y , „ dat men de Huid van de Rups niet
,, dan als een Opperkleed moet aanmerken,
„ waar onder de weezentlyke deelen van de
„ Kapel vervat zyn, die aldaar van langzaamer*
„ hand, op de wyze van alle andere groeijen^
„ de en gevoelende! Schepzelen, zyn aange*
„ groeid (*)” .
Afdeel,
L -
Hoofd»
STUK.
Wil men nu, hier u it, door Redeneering
opmaaken, dat dan ook weezentlyk de Rups,
yaa ’t begiu af, de Kapel bevat heeft: ik heb
ser niets tegen: al was ’t dat een geoogde Hand,
gelyk hy fpreekt, in Haat ware om de Kapel,
geheel geformeerd, reeds vroeger in de Rups
te vinden; gelyk het Kuikentje in ’t Ey .gevonden
wordt: doch de naauwkeurigfte Waar.
peemers noemen dit flegts een Vrugtbeginzel,
welks Deelen, naar maatohet zig ontwikkelt,*
nieuwe
(*) $ WAMMKRDAM, Bybel der Natuur. II, D. bl.
6©6. #i • ' •
hieuwe Gedaanten en nieuwe Plaatzingen aan- y.
neemen: zo dat ’er in ’t eerft geen blyk aan A fdeel.
is van Ledetnaaten, zelfs niet van een onder- Hoofd-
fcheiden Hoofd,(*). Wat zwaarigheid is ’e r , stuk,
om in de Kapel, zo wel als in dit Vrugtbeginzel
, een aangroeijing der Leden toe te liaan:
daar men oDgelyk wonderlyker aangroeijingea
ontdekt in de Polypen en andere Plantdieren,
ja in de Wormen zelfs? Wat zekerheid, in tegendeel,
om met eenige Hedendaagfchen valt
Itellender wyze te zeggen*: „ de Kapel legt
, , Eijeren, en ieder Ey bevat een kleine Rups,
,, die in zig befluit alle Werktuigen, welke
4, aan de Kapel eigen zyn , en waar van z y ,
a t’eeniger tyd , de Ontwikkeling zal bezor-
» gen ( f ) ” ?
Al was ’t nu, dat zulks plaats had, ’t welk zy wordt
’er in geforik
met wil ontkennen , zo volgt evenwel nletmeerd,
daar uit, dat de Rups en Kapel niet zyn dan
bet zelf de Dier f onder verfchillende Gedaanten.
De Rups is doorgaans grooter van L y f dan de
Kapel, die zy voortbrengt; weshalve indien
haar Huid, reeds van ’t begin af, een enkel
overkleedzel ware van de Kapel, zouden de
Vleugels , Sprieten, Pooten, ook haar grootte
moeten gehad hebben. Evenwel mag menze,
met
(*) Ziet HA L l l R nieuwe Ontdekkingen, in het IX.
Deel der Uitgezogte Verhandelingen, bladz. 179, igo.
( t ) Dit zyn de Woorden van den Heer Bo n n e t , ia .
zyne Con/iaer. fu r les Cerps otganifés. Amfterd. 1762. Zie
het zelfde IX. D e e l der Uitgez, Verhandel, bladz. 3-f» •
I, DEEL, IX. STUK.