V.
A fdeel.
VI.
Hoofdstuk,
jes, geheel ingetrokken, zo dat hetzelve zig
als onthoofd vertoont. De Bek heeft, tot Ny«
pers, twee fcherpe Tanden. De Sprieten zyn
Knodsagtig onverdeeld. Het Agterlyf fteekt
een weinig buiten de Schilden uit, en is zeer
ftomp.
Doktor Scopoli , die dit Torretje, in Kar.
niolie , by de Tuinen (*) vondt, merkt aan,
dat de Geftalte, uitgenomen de Sprieten, volkomen
met de Torren overeenftemt. M ull
e r nam hetzelve, by Koppenhagen, op de
Planten waar (f). Geoffroy zegt, dat men
hetzelve , omftreeks Parys , fomtyds in de
Drek, en dikwils op het Zand ontmoet (§ ) ,
en noemt het VEJcarbot noir. In grootte was
het zeer verfchillende, als zynde één; drie of
vier Liniën lang: één, twee of drie Liniën
breed; zo dat het gene hy af beeldt een van de
grootften moet zyn. De befchryving, die L i n-
js m u s ’er van geeft, oordeelt hy zeer goed,
doch merkt aan, dat het Borftftuk van vooren
een uitranding heeft, waar in de Kop geplaatft
is, dien men dikwils niet kan zien, dewyl de
Nypers zig alleenlyk vertoonen.
Onze Autheur ze gt, dat men dit Meftkevert-
je tienmaal zo groot vindt in de Indiën: twaalfmaal
zegt Doktor Sulzer, en voegt ’er by,
dat
(*) Circa hortos. Entomol. Carniol. p. 12, 13,
(t) In plantis. Faun. Inf. Fridrichsdal. p, 4,
($) Hijl. dis Inf. eriv. Paris. TOM. I.*p. 94.
dat'de geen, dien hy vergroot af beeldt, dan V.
wel voor den Indifchen kon gehouden worden: Af^ u
doch volgens de proportie van zyne Figuuren Hoofd-
zou dezelve wel veertig maal grooter zyn dan STÜK*
het nevensgaande Dwergje.
(2) Meftkevertje dat geheel zwart is, met de ^ ll^AUS
. Schilden volkomen glad. Dwergje.
- Fe . l x x i i i .
; ' 8.
Deeze Soort is in Sweeden gevonden, zyn*
de aan de andere volmaakt gelyk, doeh viermaal
zo klein en de Schilden in ’t geheel niet
geftreept hebbende, ten zy , mooglyk, met
ééne boogswyze ingroeving. Ten opzigt van
de grootte zou men dit verfchil genoegzaam
vinden, in de genen die omftreeks Parys waargenomen
zyn.
In de holte van een Paddeftoel vondt Doktor
S c o p o l i , tegen ’t end van September, een
Meftkevertje dat ongevleugeld was, doch zeer
fnel in ’t loopen, kleiner dan een MeDfchen-
Luis, langwerpig, vaal, met zwarteOogen en
halve Dekfchilden, de Pooten glad en dikag-
tig (*).
(3) Meftkevertje dat zwart is, doch de Schil- in.
. , 7 , 7 r Btmaculatu$t den aan t end rood heeft. Tweeviak-
. Inkis-
(z) Hifter totus ater, Elytris latvifllmis. Sy/t. Nat. X.
(*) Ent mol. Carniol. p. 13..
(3) Hifter ater, Elytris poftice mbris. Syft. Nat. X. Coc-
cinelia atra glabra, Elytris atidomine bierioribus , maculis
duabus rubris. ü d dm , E i ff. 20.
I. Deel IX. Stuk,