V. Halte van het L y f fchynt eenigermaate Kever-
A fdeel, agtjg te zyn.
Hoofd . Met reden worden deeze Torretjes , die van
stuk. onzen Autheur te vooren tot de Lievenheer«-
Haantjes betrokken waren, thans in een by-
zonder Geflagt geplaatft: want zy verfchillen
door de figuur der Sprieten zeer van de voorgaande.
Hunne Sprieten zyn -Wel Knodsagtig
o f geknopt, maar dit Knopje is niet gekloofd,
noch overdwars in Blaadjes verdeeld. Wanneer
men, evenwel, hetzelve met een fterk Vergrootglas
of Mikroskoop befchouwt, vertoont
het zig uit Ringen te beftaan, die digt tegen
elkander aangevoegd zyn, zo dat menze niet
van één kan fcheïden; hebbende, aan den rand,
kleine verheven glimmende Stipjes. Op 't Oog,
derhalve, maaken zy een onverdeelde Knods
uit, waar van de Steel geknakt is, of met een
vry fcherpen hoek naar het L y f omgeboogen
aan het onderfte Lid o f Bosje, k welk lang,
platagtig en zodanig neergeboogen is , dat men
de geheele Sprieten naauwlyks kan zien. Zy
kunnen den Kop intrekken, als wanneer zig
flegts de Nypers, die vry groot zyn naar re-
den van het Lyf , vertoonen. De Dekfchilden
hebben z y , gelyk de Kevers, korter dan het
Agterlyf.
De Heer G e o f f r o y geeft, willekeurig,
Soorten. - , . . .
aan dit Geflagt den naam van Attelabus, m t
Franfch Escarbot en betrekt daar toe twee Soor-
onzen Autheur, die ’er vier heeft in
dit
ten van
dit Geflagt, waar aan, door hem , de naam V.
van Bijter is toegeeigend : mooglyk om dat VIj '
hem deeze Torretjes zo veel fpels gemaakt Hoofd-
hebben, eer hy een vafi: befluit nam, hoe de- STÜK-
zelven te plaatzen, of wegens de Geftalte. De
Ouden hebben, volgens L . i v ru s , dat Woord
gebruikt, om een Springer of Potzemaaker te
betekenen.
( l ) Meftkevertje dat geheel zwart is, met de e
Dekfchilden een weinig geflreept. Eenkleurig.
J PL. LXXlil
Deeze Soort wordt, in de Verhandelingen F,&- 7*
der Sociëteit van Upfal, tot de Dermefies ’t
huis gebragt; in de befchryving der Sweedfche
Dieren komt zy voor onder den naam van Coc.
cinella of Lievenheers-Haantje, dat zwart is
en glad, met de Schilden korter dan het Agterlyf,
aan den rand omgeboogen. Het Diert- ,
je onthoudt zig in de Aarde, in Zand, en in
de Drek der Paarden is het gemeen. Hetzelve
heeft het L y f zwart , weinig langer dan
breed, zeer glad en glinfterende2 de Dekfchilden
korter dan het Agterlyf, ftompagtig, met
eenige flaauwe Streepen: het Borftftuk ongestreept
, maar omringd met een klein geutje. De
Kop is zeer klein, en wordt van het Diertje,
als het verfchrikt, even als in de Houttorret.
jes,
(1) Hifter totus atet, Elytris fubftriatis. Syfi. Ntt. X Gen.
172. Coccinella ?,tra glabra , Elytris abdomine bievioribus
margine inflexis. Faun. Suec. 41a.
I. Deel. 1X< Stuk. V 5