5aa B e s c h r y v i n g van de
E E R S T E A R T I K E L .
XIII.
H o o f d s
t u k .
I.
Cerambyx
longimanus.
Lang gearmde
Bok.
Met beweeglyke Doornen, op zyde, aan
het Borftftuk.
( i ) Bok-Tor, die beweeglyke Doornen aan het
Borjijluk heeft, de Dekfchilden aan den wortel
ééntandig, en aan de tippen tweetan-
digt met de Sprieten zeer lang.
S l o a n e , die deezen allergrootftezwartag-
tige Bok-Tor noemt, met de Dekfchilden hoogrood,
en geel gebandeerd, hadt hem van Jamaica,
en Mr. C ou r t e n hadt ’er een van
de Rivier der Amazoonen. Hy geeft de Afbeelding
niet, maar haalt die van M e r i a n
aan, welke deezen Bok af beeldt, zyndefchoon
rood en geel gevlakt, drie Rynlandfche Duimen
lang van Lyf. Van dergelyke grootte, of
kleinder, vindt men deeze Bok-Torren thans
vry gemeen by de Liefhebbers.
De Geftalte van dit Weftindifche Infekt is
eenigermaate Springhaanagtig ; weshalve het,
door den Heer S c j h e u c h z e r , in zyne Natuurkunde
der Heilige Schrift, ook voorgefteld
wordt
( i) Cerambyx Thorace fpinis mpbilibus, Elytris bafi uni-
detuatis apiceque bidentatis , Antennis longioribus. Syft. N a t .
X. Scarabatus Capricornus maximus nigticans, fasciis Elytro-
rum coccineis & flavis. SLOAN, J am , z . p. 2op. GREW.
Muf. 1S3. t. 13. Me r i a n . Sur'm. t. zg. V i n c e n t .
Muf. t. 1. fig. ixfiina media, R o e s . Inf z. Sc ar ai. z. p.
11. T. 1. f. a.
„ordt als een Springhaan. De laagte van zyne *
Voorpooten is , zo wei als die der Sprieten, x ilf .
aanmerkelyk, doch verfc^illende naar dat het Hoofd,
Mannetjes o f W y f jes zjik- Sommige hebben de STüK*
Dy ën der Voorpooten langer dan het L y f , zeer
dik en fterk. Het daar aan volgende deel, de
Schenkel genaamd, is wel dunner, doch van
agteren bezet met eene ry van zeer fcherpe
Stekeltjes; waar mede zy zig , zo ’t fchynt,
in het klauteren langs de Stam en Takken der
Boomen, vaft houden. T e noodiger was dit,
om dat de Schors van veele Amerikaanfche
Boomgewaflen niet, gelyk die van veelen onzer
Vrugtboomen, ruuw en rimpelig, vol Barsten
en Klooven, maar geheel glad is. Waar
toe hem zyne lange Hoorens o f Sprieten dienen,
is, gelyk in alle Infekten, duifter. Ik
vind niet waarfchynlyk , dat de Bok-Torren
zig , gelyk M o ü f f e t u s wil, daar mede aan
de Boomen zoude haaken , o f dat die hun, in
het loopen, zouden behulpzaam zyn. Het onder
fte deel der Pooten, of de Vo et, is door
de Hartvormige figuur der Leedjes zeer opmer-
kelyk en zonderling in de Bok-Torren; waarvan,
deeze Soort, wegens de grootte, als tot
een Voorbeeld dient. Hier voeg ik b y , dat in
dezelve de Nypers, die het Gebit uitmaaken,
wel niet groot, doch taamelyk fcherp en fterk
zyn. Ik heb ’er gezien, waar in het bruine,
voor aan, op de Dekfchilden , digt bezet
1. d e e l , IX. Stuk. was,