V. •’lorretjes hebben een Eigenlchap, welke wy
FDEEL. njet moefjen onaangeroerd laaten: dat z y , naa-
Hoofd- melyk, indien men hun maar effen aanraakt,
stok. Sprieten en Pooten intrekken, en dus zonder
beweeging blyven, als of zy dood waren.
• Dikwils kan menze zelfs, door fteeken o f aan
ftukken breeken , niet uit dien (laat van on-
werkzaamheid krygen : daar is niets dan een
wat groote Warmte , die hun weder in beweeging
brengt en doet weg vlugten.
Kenmerken. De Kenmerken, die L i n n ^ us van dit Ge-
flagt opgeeft, zyn Knodsagtige Sprieten, aan
de toppen overdwars Bladerig door drie dikkere
Leedjes : het Borftftuk verhevenrond en
naauwlyks gezoomd: de Kop zig omgeboogen
onder ’t zelve verbergende. Hy merkt aan,
dat de Wormen of Maskers van deeze Torretjes
, boven en behalve de Krengen of doo-
de Lighaamen van Dieren, ook Spyzen, Huiden
, Ballen, Houten, Zaaden, en veele andere
dingen, knaagen^of weg vreeten. ’t Getal
der Soorten, die hy van dezelven heeft,
is een-en-dertig: als volgt.
t. ( i ) Torretje dat zwart is, met de DekfcbiU
Lardarius.
spek-Tor- dm van voor en Ajchgraawo*
retje.
Dit Torretje is by de Infekten - befchryvers
niet
( l) Dermeftes niger, Elytris antice cinereis. Syft. Nat. X.
Gen. 171. Faun. Suec. 360. G o e d . Inf. II. T. 41. MïK .
Eur. ir. T. 3 3. Blank .Inf. T. x i. f. K, L, M. F JUS CU.
Inf. V. Tab. 9. RA Y Inf. f07. N» 4.
„iet onbekend , en nog minder, by de Bont-
werkers , die veel moeite hebben om de ge- v#
droogde Vagten voor de knaaging der Worm- Hoofd.
pjes, daar zy uit voortkomen, te beveiligen. s?e^torTetje.
Hierom oordeelt G o e d a a r t , dat men hetzelve
te regt d e. Bontwerkers Plaag zou kun-
nen noemen. Hy merkt aan, dat deeze Worm-
pjes wel tienmaal, eer zy veranderen, de Huid
afleggen , en zig telkens van onzuiverheid
reinigen: het afgelegde gelykt dan, zegt hy,
naar een dun Draadje, doch taay en niet ligt
breekbaar, een Span of daaromtrent lang,on-
der welke Vuiligheid zy gewoonlyk zig verbergen.
Hy bevondt, dat zulk een Wormpje
van ’t voord van Juny tot aan het end van
Auguflus leefde, en toen veranderde in een
Popje van zeer aartige figuur , waar uit den
twintigflen van Oktober een Diertje voortkwam,
dat in ’t eerfl bruinagtig was o f donkerrood,
vervolgens rood wierdt en naderhand zwart,
maar op 5 midden van ’t L y f geelagtig. Men
kan deeze kleine Diertjes, zegt h y , in ’t leven
houden zo lang men w il, .indien menze
JSIoote-Koek by zig geeft; doch anders leefden
zy maar veertien Dagen.
Van F r i s c h wordt deeze Soort genoemd
het kleine Spektorretje, met de witte dwarsjlreep
op de zwart-bruine Vleugelen. De Worm , zegt
h y , die uit de Eijertjes van dit Torretje voortkomt,
is glad en Yzergraauw, en verandert,
na driemaal verveld te zyn , in een Pop, laa